Reisherinneringen van een bestuursambtenaar in Zuid-Celebes | Page 7

L.M. van Klaveren
eenige
jaren geleden verging op deze plaats nog een kruisboot, die de
Landraad van Sindjai aan boord had. De zeer felle stroomen, welke
men hier kan aantreffen en die sterke draaikolken kunnen doen ontstaan,
veroorzaken, zoodra wind en stroom tegen elkaar intrekken, zoodanige
rafelingen, dat men zou meenen branding te zien op een veel minder
diepe plaats. Boven op de Kaap staat een eenvoudig huisje van houten
steilen en met atap gedekt, waar de inlanders offers plegen te brengen
aan den "Sétang", die over deze zoozeer gevreesde kusten en wateren
heerscht. Aangezien de zon reeds de middaghoogte bereikt had,

aanvaardden we, na een laatsten blik van de uiterste punt der Kaap over
de watervlakten geworpen te hebben, den terugtocht. Als herinnering
aan ons bezoek lieten we eenige rechte takken afsnijden van een
ebbenhoutboom, die hier stond en in deze streken eene groote
zeldzaamheid is, om die mede te nemen om er wandelstokken van te
laten maken. Op onzen terugweg merkten we in den steilen bergwand
nog een paar holen op, die we na een kleine klimpartij konden bereiken.
Daar we geen toortsen bij ons hadden waagden we ons niet diep in de
kronkelende, zich spoedig vernauwende donkere gangen en vonden
hier dan ook niets bijzonders. De jacht leverde dien dag niets eetbaars
op, doch dat was niet zoo erg, want thuis gekomen kregen we weer
heerlijke visch op tafel. De avond bracht ons in ons "vorstelijk verblijf"
nog eene aardige verrassing. De Regent liet namelijk voor ons zijne
pakaréna's optreden, dansmeisjes, uitgezocht uit de mooiste en
bevalligste meisjes van 10 à 12 jarigen leeftijd, die daarvoor speciaal
zijn opgeleid.
Bij bezoeken van den besturenden ambtenaar, dan wel andere
europeanen of aanzienlijke inlanders, treden zij, fraai uitgedost, op. In
de groote voorgalerij waren eenige matten op den grond uitgespreid.
Hierop vlijde zich het "koor" neer, bestaande uit een half dozijn
vrouwen, terwijl een paar mannen, waarvan de een de ganrang
bespeelde en de andere op een gong sloeg, het "orkest" vormden. In het
midden plaatsten zich de vier danseresjes met kleurige sarongs te
voeten uit. Op het bloote bovenlijf rijkelijk gouden sieraden,
halskettingen, armbanden, oorbellen, alles met de voor een Boeginees
in statiegewaad onontbeerlijke aanhangsels. Elk voorzien van een
waaiertje en een kleurig doekje. Het dansen bestond in het aannemen
van de meest verschillende en bevallige, vaak schilderachtige standen
en werd begeleid door het met een doordringend neusgeluid zingen van
een lied door de vrouwen, terwijl het orkest dit met de instrumenten
accompagneerde. De ganrang is een soort trommel, ongeveer 3/4 M.
lang, de vorm hebbende van een afgeknotten kegel. Het bespelen
geschiedt met de hand, zittende, waartoe het instrument om den hals
wordt gehangen. Hoe vaardig ook bespeeld, klinkt het buitengemeen
eentonig voor europeesche ooren. De gong schijnt hoofdzakelijk te

dienen om de maat aan te geven.
Eene eigenaardige bekoring ging er uit van 't geheel: de vier kleine
slanken, die in gracieuse beweging haar kleurige doekjes of waaiertjes
hanteerden, 't gezang der vrouwen, de droomerige en toch zoo
hartstochtelijke muziek. Het speet ons dat we de strekking van het spel,
de beteekenis van het gezang niet beter vatten konden. We begrepen er
alleen van dat het betrekking had op het leven van den zeeman. Toen
we ons dien avond ter ruste begaven, klonken ons die vreemdsoortige
tonen nog na in de ooren en het duurde eenigen tijd voordat Morpheus
ons met dat gezang in zijn armen had gelokt.
Den volgenden morgen was er weer heldere zonneschijn. Op 't
programma stond een bezoek aan de merkwaardige doodengrotten,
welke hier in de nabijheid lagen. Na een heerlijk bad in de zwemkom
en een goed ontbijt, begaven we ons al spoedig op weg. We volgden nu
een voetpad, dat in zuidelijke richting door en langs tuinen van de
bevolking liep en dat ons na ongeveer een half uur gaans bracht bij de
Liijang-tattara, de meest bekende doodengrot in deze streek. Voor onze
voeten opende zich een groote kuil,ongeveer 4 M. diep, waarin we ons
langs een afgebrokkelden wand konden neerlaten. Vier holen of
spelonken kwamen op deze gemeenschappelijke, gedeeltelijk
overwelfde ruimte uit. Het gewelf was hier blijkbaar ingestort evenals
op nog eene andere plaats, waar op den grond een menigte rotsblokken
lagen, waaromheen gewone teelaarde, waarop eenige boomen en
struiken zich ontwikkeld hadden. De grootste der spelonken had
ongeveer een diepte van 20 M. en een breedte van 12 M., terwijl de
andere, die in elkaar liepen, gezamenlijk wel een 70 M. diep gingen,
doch veel kleiner waren en niet meer dan 4 M. breed en 3 M. hoog
waren. De wanden, die uiteraard zeer onregelmatig gevormd waren en
waarin zich diepe nissen bevonden, bleken uit kalkgesteente
opgebouwd te zijn. Druipsteenformaties werden nagenoeg niet
aangetroffen. Achter in de verste onderaardsche gang, waarin we
slechts achter elkaar in gebogen houding gaande konden doordringen,
terwijl de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.