de stoet zich in beweging stellen. Het is 
niet prettig al met regen op weg te gaan, maar er was niets aan te doen. 
We waren spoedig doornat en onze toestand zou ellendig geweest zijn, 
als het vooruitzicht, dat ons te Bira een van de beste baroega's van de 
geheele streek wachtte, ons niet in een goed humeur had gehouden. Het 
bleef steeds doorregenen alsof het ging in aangenomen werk, den weg 
veranderende in bergstroompjes. De hoeven der paarden verdwenen in 
het wild stroomende water. Toen we eenmaal den bergrug, welke eene 
voortzetting schijnt te zijn van het gebergte van het eiland Saleyer en 
dien we moesten overtrekken, beklommen hadden, ging het beter. 
We hadden toen ten minste niet meer aanhoudend het idee, dat we door 
een kali waadden. Maar troosteloos was het. 
Geen honderd meter konden we voor ons uit zien. Er was trouwens niet 
veel anders te zien dan laag geboomte, hier en daar een eenzame 
eucalyptus en struikgewas, dat met moeite het leven scheen te rekken 
op de barre rotsen.
Eigenaardig hol klonken soms de stappen van de paardenhoeven op den 
harden grond, waaronder zich wie weet hoe groote holen en spelonken 
uitstrekten, want deze geheele bergrug is buitengewoon rijk aan grotten, 
waarvan het bezoeken ook een der doeleinden van onzen tocht was. Het 
rotsachtige hooge terrein hier leent zich niet bijzonder voor den 
akkerbouw. De dun bezaaide bevolking, welke haar woonstêe 
voornamelijk beneden langs de kust heeft gezocht, kapt hout in de 
bosschen, waarvan in de kleine strandplaatsjes prauwen en prauwtjes 
van allerlei slag gebouwd worden. 
Zwaar van regen kwamen we vroeg in den middag in het gezicht van de 
Bonische Golf, daar lag, een honderd meter beneden voor ons, Bira. 
Een kleine missigit op een heuvel, een paar andere gebouwen tusschen 
het groen, wazig door den regen de blauwe zee, waarop de branding 
een heldere witte streep trok; genoeg om ons te doen gevoelen wat we 
misten door het ongunstige weer. Voorzichtig glibberden we naar 
beneden langs een zeer steil pad, dat geplaveid bleek met ..... pijpaarde, 
die hier voor het grijpen lag. Onze baroega was een flink gebouw met 
vier vertrekken, een groote voorgalerij, goed onderhouden dak en 
wanden, nieuwe britsen. Zoodra we ons behaaglijk gevoelden in droge 
kleeren, besloten we, terwijl de regen nog maar steeds op het sirappen 
dak kletterde, hier minstens een paar dagen te blijven. Dit was 
aanbevelenswaard met het oog op de interessante streek, waarin we ons 
nu bevonden, maar ook gewenscht met het oog op onze doorweekte 
vuile plunje. We nestelden ons dus met meer vertrouwen in ons nieuwe 
bivouak, pakten meer uit. Het wild ontbrak dezen keer op onze tafel, 
doch de Regent had voor een mooie visch, een kakap, gezorgd. Goed 
toebereid door onzen kok, smaakte hij overheerlijk en geplengd met 
een dietschen dronk, monterde het stevige maal ons heelemaal op. En 
toen we, behaaglijk droog en heerlijk verzadigd onze beenen onder de 
tafel staken, droeg een pijpje portorico extra bij tot de huiselijkheid. 
We boomden zwaar, maar nochtans niet zoo zwaar, of, toen het carillon 
van de Birasche Notre-Dame kinderbedtijd speelde, waren we reeds ter 
ruste. 
Toen we den volgenden morgen opstonden, was het gelukkig weer 
droog en scheen de zon aan een blauwen hemel. We namen een bad in
het prachtige heldere water van een aardig zwembassin, dat, door de 
natuur gevormd, door menschenhanden wat verbeterd, door een klare 
bron gevoed, eene onweerstaanbare aantrekkingskracht op ons 
uitoefende. Het duurde evenwel niet lang of op het pad, dat boven ons 
langs den heuvel leidde, verdrong zich een heele rij Birasche schoonen, 
varieerend in leeftijd, maar allen vol nieuwsgierige belangstelling voor 
de blanke kerels in het water. Ze waren voorzien van aarden potten, 
waaruit we begrepen, dat onze aanwezigheid bij de bron, die het heele 
plaatsje van water voorzag, stagnatie dreigde te veroorzaken in het 
dagelijksch gebeuren van menig huisgezin. Dies zochten we het verder 
maar weer op het droge. Nog voor het ontbijt beklommen we den 
heuvel achter de pasanggrahan. Midden op de helling stond een 
armzalige missigit. De heuvel bleek een harde rots te zijn van een zeer 
eigenaardige formatie, overal vertoonde hij in zijn gesteente openingen, 
als in een slechte spons of in een stolksche kaas, waarvan dan vele zóó 
groot waren, dat een hand, een voet er met gemak in schuil konden 
gaan. Op den top genoten we een panorama over de kust en over de 
Golf van Boni, zelfs de eilandjes voor Balangnipa waren heel duidelijk 
te zien, een panorama, dat deed denken aan de schoone kusten van de 
Middellandsche Zee. De olijven en oranjeappels vervangen door 
wildhout en klappers, maar de rotspartijen niet minder interessant, de 
zee niet minder blauw, het groen niet minder weelderig en bovendien 
op sommige plaatsen een prachtig wit en breed strand, dat onze 
Hollandsche harten deed opspringen.    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
