Dros, c. 
s.". 
Na de Denoangrivier overgestoken ie zijn in een zoogenaamde 
lepa-lepa, een uiterst labiel vaartuigje van een uitgeholden boomstam 
vervaardigd, bevonden we ons in het gebied van het regentschap Bira. 
Hier stond de Regent ons op te wachten. Een merkwaardige 
verschijning, groot en flink van postuur, het type van een Boeginees. 
De stevige beenen uit het korte, witte broekje; een flanellen jasje met 
gouden knoopen; een topie van fijn Bonisch vlechtwerk met gouden 
rand; de sarong ineengeslagen, achteloos over den schouder geworpen 
bij wijze van sjerp. Uitgezonderd het goud en den lansdrager, die hem 
als alle hoofden vergezelde, onderscheidde niets het hoofd van den 
eenvoudigen kampongbewoner. 't Goud aan de kleeding, van de 
scheede van kris of lanspunt of van de sirihdoos, daaraan herkent men 
den anakkaraeng. Booze tongen beweren, dat vroeger vele adellijken in 
dit land echte roofridders waren. Hij kon het geweest zijn; een stoere 
verschijning, voorwaar! De "idylle" werd alleen verstoord door een 
tandeloozen mond, volgens hemzelf een souvenir van kwade vrienden, 
die trachtten hem door vergif naar betere oorden te helpen. Hier vonden 
we ook onze paarden, die den vorigen dag herwaarts waren gezonden. 
Na de vermoeiende wandeling waren we er niet rouwig om den tocht 
na een korte rust verder te paard te kunnen voortzetten. Het terrein 
werd hier hooger en beter begaanbaar. Het moerasgebied hadden we 
verlaten en we reden nu weer door uitgestrekte klapperbosschen, waar 
de hitte ons vrij wat minder plaagde dan op onze wandeling langs het 
strand en waar we niet meer de weeë geuren inademden, die uit het 
moeras opstegen. De zeewind droogde de natte plekken in onze kleeren 
van lieverlede op en opgewekt vervolgden we onzen rit door de uiterst 
dun bevolkte streek. Een eenzaam Boegineesch huisje op palen 
gebouwd, hier en daar aan den zoom van de klappertuinen, bewees ons, 
dat deze eigenaars of althans bewakers hadden. Het was reeds laat in 
den middag, toen we Tanah-beroe, het einddoel van onzen tocht voor
dien dag bereikten. Er was hier een kleine pasanggrahan, op Celebes 
baroega genaamd. Een primitief verblijf, zoo'n baroega. Een eenvoudig 
houten huisje op palen, met alang-alang dak, tusschenschotten van 
goed manshoogte; een paar baleh-baleh's als slaapgelegenheid en 
voorts het voorgalerijtje gestoffeerd met een ruw houten tafel en een 
paar wrakke stoelen. 
Onze boys, die met de prauw waren gekomen, hadden een en ander 
reeds geschikt en waren bezig den maaltijd gereed te maken. De 
snippen en eenden, die we geschoten hadden en met een koerier 
vooruitgezonden waren, lagen reeds geplukt en schoongemaakt in het 
keukentje. Het eerst van alles lieten we jonge klappers aanrukken om 
onzen dorst te lesschen; een ieder, die de Indische zon op zijn bol heeft 
voelen schijnen, weet welk een godendrank klapperwater is in zulke 
omstandigheden als de onze. Toen gingen we eens in onze 
slaapgelegenheid kijken, waar de jongens reeds de veldbedden hadden 
opgeslagen en de reiskoffertjes op de baleh-baleh klaar gezet. We 
konden ons dus gaan lekker maken, d.w.z. een bad gaan nemen en 
verkleeden. De bijgebouwen waren zóó klein, zóó primitief en vaak 
ook nog zoo aangetast door de witte mieren, dat behendigheid vereischt 
werd van dengene, die het durfde onderstaan ze binnen te treden. Maar 
we hèbben gebaad, met een halven klapperdop als timba, neerhurkend 
naast een tampajan. En wat heerlijk voelden we ons, weer in schoone 
droge kleeren. In afwachting van het gereed zijn van den maaltijd 
dronken we, op onze gemakkelijke veldstoeltjes gezeten, een paitje, dat 
ons nu bijzonder smaakte. Dat we ons aan den disch niet onbetuigd 
lieten, laat zich wel denken; de vermoeiende tocht had ons een 
formidabelen honger bezorgd. De snippen smaakten verrukkelijk bij de 
rijst, al beten we wel eens op een hagelkorrel, die in het vleesch was 
blijven zitten. Vóór het donker worden maakten we nog eens een 
wandelingetje door de kampong, die er voor een Boegineesch dorp 
tamelijk zindelijk en welvarend uitzag. De kampong ligt eigenlijk 
midden in de klappertuinen, voor welke cultuur de bodem hier zoo bij 
uitstek geschikt is en die naast de visscherij dan ook de voornaamste 
bron van bestaan is voor de bevolking. De kruinen der klapperboomen 
hangen soms zoo angstwekkend over de daken der huizen heen, dat 
men zich erover verwonderen moet, dat de menschen niet bang zijn
losgeraakte klappers als bommen door hun plafond te zien vallen. De 
invallende duisternis begon het onder de palmen unheimisch te maken 
en we zochten onze baroega weer op, welke aan den zoom van het 
klapperbosch dicht bij het strand lag. De paarden stonden buiten aan 
boomen gebonden rusteloos hun avondmaal, uit maisblâren bestaande, 
te vermalen en zochten, door met hun hoeven op den grond te stampen, 
zich de muskieten, wier dag- of liever nachttaak weder aangevangen 
was, uit de kootholte te houden. In het voorgalerijtje, waar het 
veldlampje reeds op tafel stond te branden, wachtten de    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
