op zijn troon en zag uit over het land 
Egypte en hij sprak, zeggende: "Ik wil een koningin scheppen om over 
Tamery te regeeren, ik wil de twee Landen voor haar vereenigen in 
vrede en in haar handen wil ik de geheele wereld plaatsen. Egypte en 
Syrië, Nubië en Punt, het land der Goden, zullen onder haar scepter 
staan." En toen hij gesproken had, heerschte er stilte onder de goden. 
Terwijl hij nog sprak, verscheen Thot, die op één na de grootste was, de 
schepper van de tooverkunst, de heer van Khemennu. Hij luisterde naar 
de woorden van Amon-Ra, koning der goden en gedurende de stilte, die 
volgde, sprak hij: 
"O Amon-Ra, heer van de tronen van de Twee landen, koning der 
goden, schepper der menschen. Zie, in het Zwarte land in het paleis van 
den koning is een maagd, die schoon is en welgevormd. Aahmes is haar 
naam en zij is de vrouw van den koning van Egypte. Zij alleen kan de 
moeder zijn van de groote koningin, die gij scheppen wilt om over de 
Twee Landen te regeeren. Zij bevindt zich in het paleis van den koning. 
Kom, laat ons tot haar gaan". 
Nu dan, de gedaante van Thot is de gedaante van een ibis, opdat hij 
snel door de lucht kan vliegen en niemand hem zal herkennen, en als 
een ibis vloog hij naar het paleis van den koning. Maar Amon-Ra nam 
de gedaante aan van den koning van Egypte. Groot was de majesteit
van Amon-Ra, prachtig zijn kleedij. Om zijn hals had hij een 
schitterenden keten van goud en edelgesteenten, om zijn armen droeg 
hij armbanden van zuiver goud en amber en op zijn hoofd had hij twee 
pluimen; aan de pluimen alleen kon men den koning der goden kennen. 
In de eene hand droeg hij den scepter als teeken van macht, in de 
andere het zinnebeeld van het leven. Prachtig was hij, als de zon op den 
middag en de geuren van het land Punt omgaven hem. 
In het paleis van den koning van Egypte bevond zich koningin Aahmes 
en het was nacht. 
Zij lag op haar rustbed en de slaap hield haar oogleden gesloten. Als 
een kostbaar kleinood lag zij daar in al haar schoonheid en de kamer, 
waarin zij sliep was het omhulsel, waarin het kleinood gevat was; zwart 
brons en amber, acacia- en ebbenhout waren de materialen, waarmee 
het paleis versierd was en haar rustbed had den vorm van een woesten 
leeuw. 
Door de twee groote deuren van het paleis kwamen de goden binnen; 
niemand zag hen, niemand werd hen gewaar. En met hen kwam Neit, 
de godin van Saïs en Selk de schorpioen-godin. Op het hoofd van Neit 
bevonden zich schild en gekruiste pijlen, op het hoofd van Selk een 
schorpioen, die in elke klauw het zinnebeeld van het leven droeg. De 
welriekende geuren van Punt verspreidden zich door de kamer en 
koningin Aahmes ontwaakte en aanschouwde Amon-Ra, koning der 
goden, schepper der menschen. In al zijn majesteit en schoonheid 
verscheen hij voor haar en haar hart werd vervuld met vreugde. Hij 
hield haar het zinnebeeld van het leven en den scepter der macht toe. 
En Neit en Selk hieven de rustbank, waarop de koningin lag, op en 
hielden ze hoog in de lucht, opdat zij verheven mocht zijn boven den 
grond, waarop de gewone stervelingen leven, terwijl zij met de 
onsterfelijke Goden sprak. Toen keerde Amon-Ra terug en werd tot den 
troon verheven onder de Goden. En hij riep tot zich Khnum, den 
schepper, die de lichamen der menschen vormt, die bij de bruisende 
wateren van den grooten katarakt woont. Aan Khnum gaf hij bevel, 
zeggende: "O Khnum, maker van de lichamen der menschen, vorm 
voor mij mijn dochter, haar, die de groote koningin van Egypte zal zijn.
Want ik wil haar geven behalve het leven voldoening, vastberadenheid 
en vreugde des harten tot in eeuwigheid". 
Khnum, de schepper, de maker van de lichamen der menschen, die bij 
de groote katarakten woont, gaf aan Amon-Ra dit antwoord: "Ik wil 
voor u uw dochter scheppen en haar gedaante zal schitterender zijn dan 
die der Goden vanwege de grootheid van haar waardigheid als koningin 
van het Zuiden en het Noorden". 
Toen haalde hij zijn pottebakkerswiel en nam klei en met zijn handen 
vormde hij het lichaam van de dochter van koningin Aahmes en het 
lichaam van haar "ka". En het lichaam van het kind en het lichaam van 
de "ka" waren elkander in gedaante en gelaatstrekken precies gelijk, 
zoodat niemand dan de Goden alleen ze van elkaar onderscheiden kon. 
Hare schoonheid was aan die van Amon-Ra gelijk en overtrof die van 
de Goden. 
Naast het pottebakkerswiel knielde Hekt, vrouwe van Herur, godin der 
geboorte. In iedere hand hield zij het zinnebeeld van het leven en toen 
het wiel draaide en de lichamen gevormd werden, hield    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
