cijfers uit 
te snijden op hun gladde ruggen. Daarna snijdt men de lijken in stukken 
en gaat over tot de verdeeling van het vleesch; er wordt van 
weggeschonken aan de geestelijken, de oude menschen, de weduwen 
en weezen. Nadat ieder van de eilanders zijn aandeel heeft gekregen, 
wordt de rest verkocht tegen vier öre het pond. De opbrengst van de 
huiden, de traan en het spek komt toe aan hen, die aan den strijd hebben 
deelgenomen. 
De menschen nemen mandenvol van het slappe en pappige vleesch mee; 
ieder draagt er wat van, zelfs de kleine kinderen, die met een emmer of 
mandje komen aansleepen, terwijl ook de booten worden gevuld met 
het roode vleesch, dat de mannen in grooter en kleiner stukken snijden. 
Een wolk van raven en zeevogels vliegt boven dit tooneel in de lucht en 
daalt steeds lager, waarbij iedere vogel al krijschend een deel van den 
buit in het oog houdt. De booten gaan dan naar hun respectieve fjorden. 
Nu is het geen dolle jacht meer; integendeel ze gaan langzaam, zwaar 
beladen met den buit. Ook komt nu de reactie na de uren van 
opgewondenheid; de mannen roeien traag en voelen den last der
vermoeidheid. Om elkander moed in te spreken, gaan ze weer zingen, 
maar het eentonige rhythme brengt geen opwekking. 
Rust en stilte heerschen in den fjord, waar de strijd heeft plaats gehad. 
Het water is echter nog vele kilometers in het rond roodgekleurd, en het 
strand ziet zwart door al het vergoten bloed. De lucht is verduisterd 
door troepen schreeuwende vogels, die op den afval azen. 
Soms worden, vooral te Sörvog, de dolfijnen naar het strand opgejaagd, 
en de moordpartij heeft plaats aan den wal en niet op zee. Het is 
eigenlijk een slachting, geen strijd, en voor de mannen is het minder 
gevaarlijk, want aan land is de dolfijn geheel onschadelijk en blijft zoo 
goed als weerloos onder de slagen en steken, die men hem toebrengt. 
Minder luidruchtig en hartstochtelijk en ook minder schilderachtig is de 
jacht op walvisschen, die hier wordt uitgeoefend door de zeven kleine 
noorsche stoombooten, met een gezamenlijke bemanning van 
honderd-veertig man. Zij komen in het voorjaar, brengen den zomer op 
de Faröer door, en keeren naar Scandinavië terug tegen den herfst, als 
de dagen te kort worden. 
De uitkijkende matroos kondigt den walvisch aan, dien hij aan den 
horizon bespeurt. Dan zijn alle mannen dadelijk op hun post, en als het 
juiste oogenblik is gekomen, schiet een klein kanon den langen ijzeren 
haak af, die als de harpoen van zaagtanden is voorzien, en die bij 
voorkeur wordt afgeschoten op de massa's zacht vleesch rondom de 
kieuwen. 
Driehonderd-negen walvisschen werden op die manier vermeesterd in 
1902, die samen niet minder dan 16200 hectoliters traan opbrachten. 
De stations voor de walvischvangst liggen in de diepe inhammen van 
de kust, door de fjorden gevormd. Daar worden de reuzengroote dieren 
gesneden, nadat het vleesch van de beenderen is verwijderd. De 
snijders, die ijzeren pinnen onder de laarzen hebben, om niet al te zeer 
uit te glijden op het gladde dier, houwen trappen in het vleesch en het 
spek, halen er dan de huid af in strooken, bij de oogen beginnend.
De walvisschen brengen vrijwat op. Buiten de huid, het spek, de traan 
en de baarden, die naar Christiania en Stavanger worden gezonden, 
wordt van het vleesch nog gebruikt gemaakt als veevoeder, want in den 
winter vinden de schapen niets te eten onder de dikke sneeuwlaag. De 
beenderen en de afval worden voor bemesting gebezigd. 
Die walvischstations brengen zeer schadelijke dampen in de atmosfeer 
en verpesten den ganschen omtrek. De verrottende deelen besmetten de 
lucht, vervuilen het water van den fjord en vloed en ebbe brengen de 
schadelijke kiemen overal heen. Dieren worden erdoor vergiftigd; geen 
visschen blijven in leven in de fjorden, waar de walvischstations 
gevestigd zijn, en zelfs het aantal zeevogels vermindert er. De vogels, 
die op krengen azen, raven en kraaien, aangelokt door den stank van 
rottend vleesch, vermeerderen er zich sterk en verjagen de andere 
vogels. 
De autoriteiten op de eilanden bekommeren er zich niet om; men 
beschermt zorgvuldig de vogels tegen de jagers; men beproeft de visch 
te beschermen tegen de sleepnetten; maar men laat het toe, dat de 
Noren zich aan hun ongezonde industrie wijden en dat ze hun 
walvischstations onderhouden, die afbreuk doen aan de beide groote 
industrieën van de Faröer, de visch- en de vogelvangst, bronnen van 
den nationalen rijkdom. De belasting van 50 kronen, die er per 
walvisch van 36 voet lengte op zijn minst moet worden betaald, is maar 
een schrale vergoeding voor dat nadeel. 
Ik heb meer dan één interessant uitstapje gemaakt door den archipel in 
een boot, waarvan het maaksel weinig is veranderd sedert den tijd der 
Vikingers. Een twaalftal mannen in bruin vadmel trekken aan de dunne 
riemen. Men vaart tusschen de    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
