Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten Oceaan: De Fidji-eilanden | Page 2

Not Available
de gouverneur ter nauwernood sedert drie dagen in zijne nieuwe residentie ge?nstalleerd, en reeds begonnen de woningen der kolonisten als uit den grond op te rijzen. Die woningen zijn natuurlijk niet meer dan houten keeten, zeer luchtig van bouw, die gemakkelijk uit elkander kunnen genomen worden en in minder dan twee uren weer in elkaar gezet. Het dak is van gegalvaniseerd zink: in dit brandend heete klimaat moet het verblijf onder zulk een dak bijna ondragelijk zijn. Maar men schikt er zich in: de hoofdzaak is, dat alles spoedig gereed zij. Ook tusschen de keerkringen vergeten deze lieden hunne noodlottige spreuk niet: tijd is geld!
De regeering verkoopt de perceelen bouwgrond tegen zeer hoogen prijs aan de nieuwe bewoners van Suva; bovendien is in het koopcontract eene ontbindende voorwaarde opgenomen. De huizen moeten binnen zekeren termijn gebouwd zijn: welke termijn wisselt tusschen de drie en zes maanden, te rekenen van den dag waarop de kooper in het bezit van den grond wordt gesteld. Is, na het verstrijken van dien termijn, het perceel niet overeenkomstig het contract bebouwd, dan verliest de kooper zijn recht en keert de grond tot het koninklijk domein terug.
De handel neemt op de Fidji-eilanden zoo snel en in zoo belangrijke mate toe, dat de immigranten van alle kanten toestroomen, ondanks de zeer bezwarende voorwaarden der eerste vestiging. Meer dan zestig zeil- of stoomschepen worden gebruikt voor de kustvaart langs en tusschen de eilanden van den archipel; eene maandelijksche paketbootendienst verbindt Levuka met Australi? en Nieuw-Zeeland. Dank zij den onderzeeschen telegraafkabel, zijn de nieuwstijdingen uit Europa, die in de _Fidji-Times_ worden opgenomen, niet meer dan acht dagen oud. Een vluchtig verblijf op deze eilanden is voldoende, om ons op nieuw te overtuigen van het zeldzaam talent, waarmede het anglo-saksische ras, in weinige jaren, ook zelfs volstrekt onbeschaafde landen weet te koloniseeren en te exploiteeren.
Ook hier, als elders, waren het wesleyaansche zendelingen en predikers, die de inlijving dezer eilanden, welke ten getale van omstreeks tweehonderd een eigen archipel vormen, bij het koloniale rijk van Engeland voorbereidden. Reeds in 1835 werd door de zendelingen Cardgill en Cross te Levuka eene kerk gebouwd; maar hunne pogingen om de in barbaarschheid verzonken inwoners, bij wie de anthropophagie nog in eere was, tot het Christendom te bekeeren, bleven jaren lang vruchteloos, tot het eindelijk in 1854 gelukte, den machtigsten vorst, Thakombau, te winnen. Weldra hadden nu de zendelingen feitelijk alle macht in handen; Thakombau, die met allerlei moeilijkheden had te worstelen en bovendien vrij diep in schulden stak, wilde reeds in het laatst van 1859 de suzereiniteit aan den britschen consul overdragen; maar de regeering in het moederland weigerde het protectoraat te aanvaarden. Nu werd een onfeilbaar middel aangewend, om de zaken reddeloos in de war te sturen: op raad zijner engelsche vrienden, voerde Thakombau in 1871 het parlementaire stelsel in zijne staten in. Nieuwe verwikkelingen, partijtirannie en oproer waren hiervan het natuurlijk gevolg; reeds in Mei 1874 schoot er voor Thakombau niet anders over, dan de souvereiniteit over de eilanden aan de britsche kroon over te dragen. Engeland aanvaardde thans het oppergezag en voegde de Fidji-eilanden toe aan zijn onmetelijk koloniaal bezit.
De bevolking der eilanden, waarvan de gezamenlijke oppervlakte omstreeks driehonderd-acht-en-zeventig vierkante mijlen bedraagt, wordt op ruim honderd-dertig duizend zielen berekend, waaronder omstreeks honderd-twintigduizend inboorlingen, zevenduizend-vijfhonderd immigranten uit de Nieuw-Hebriden en de Salomons-eilanden, benevens vijf-en-twintighonderd Europeanen, voor verreweg het meerendeel Engelschen en Duitschers. De inlandsche bevolking neemt voortdurend af, ook ten gevolge van epidemie?n, eene der zegeningen van de hier ingevoerde europeesche beschaving.
De engelsche immigranten hebben in zekeren zin de regeering van het moederland gedwongen, tot de inlijving over te gaan. Zij bestormden het ministerie en het Parlement met adressen, waarin zij dringend op afdoende bescherming en betere behartiging hunner belangen, dan waartoe de bestaande inlandsche regeering bij machte bleek, aanhielden. Ten gevolge van de heerschende anarchie, de natuurlijke vrucht van het regeeringsstelsel, had de handel zoo geleden, dat de europeesche kooplieden hun aanstaanden ondergang voor oogen zagen. De inlanders, aan wie koning Thakombau, om de kosten van het nieuwe regeeringsstelsel te dekken, eene belasting had opgelegd van een pond sterling per hoofd, en die bovendien nog aan ondergeschikte hoofden schatting hadden te betalen; de aldus gekwelde inlanders waren genoodzaakt, bij de planters gelden op te nemen, ten einde aan hunne verplichtingen te kunnen voldoen. De planters toonden zich gewillig genoeg om geld te leenen; maar aangezien de schuldenaars onmogelijk de geleende gelden konden terugbetalen, moesten zij zich verbinden om gedurende een onbepaalden tijd in dienst van den planter te treden, om op die wijze de steeds aangroeiende schuld af te doen. Zoo ontstond eene soort van nauwelijks vermomde slavernij, die de ernstigste gevolgen kon na zich sleepen en Engeland zelf in moeilijkheden wikkelen.
Deze overwegingen deden eindelijk de bedenkingen ter zijde stellen, welke men tegen de inlijving had, of misschien voorgaf te hebben.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 13
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.