Magie bij de Grieken en de Romeinen | Page 2

Karel H. E. de Jong
zijn nog heerschende religieuze plechtigheden in wezen magisch. Wie bijv. eene hostie bij zich draagt, om zich daardoor voor gevaren te beschermen, drijft tooverij met een bestaand cultusvoorwerp, en de consecratie zelf, waardoor, volgens de kerkleer, de substantie van het brood in de substantie van het lichaam des Heeren verandert, is, uit een oogpunt van godsdienstgeschiedenis, magie. Vaak echter hebben magische handelingen niets met eene ondergegane of bestaande religie te maken en dienen zij slechts om verbazing te wekken, ja, om er geld uit te slaan. Men denke bijv. aan de publieke vertooningen van "telepathie", zooals ze onlangs ten onzent de grootste belangstelling wekten, vertooningen die overigens met telepathie in den strengen zin van het woord niets te maken hebben. En zoo ontbrak het ook in de oudheid niet aan "toovenaars", die op de markt aan nieuwsgierige toeschouwers voor "weinige stuivers" hunne kunststukjes lieten zien.
Wat de opvattingen betreft, die men in de oudheid van de magie had, ligt het voor de hand, dat men, afgaande op de laatst vermelde practijken, haar veelal als eene soort bedrog, hetzij van groven, hetzij van meer verfijnden aard beschouwde. Waar dit niet opging, maakten de ongeloovigen zich liefst met het een of andere groote woord er van af, als bijv. "deisidaimonie", en "superstitie", beide vrijwel equivalenten van de ten onzent geliefkoosde uitdrukking "bijgeloof". Diegenen echter, die de magie als iets supranormaals beschouwden, stelden zich meestal tevreden met een onderscheid te maken tusschen de magie in ongunstigen en in gunstigen zin, waarbij men de eerste meer bepaaldelijk go?tie, en de laatste sinds de tweede eeuw na Chr. bij voorkeur the��rgie noemde. Het lag echter in den aard der zaak, dat dit onderscheid niet altijd streng in acht werd genomen. De doodenbezwering bijv., ging voor ongeoorloofd of voor geoorloofd door naar gelang men zich hierbij van afkeerwekkende of van onaanstootelijke middelen bediende. Denkers, die zich niet met een diergelijk op ethische gronden berustend onderscheid vergenoegden, legden bij hunne pogingen om de magie te verklaren, den nadruk hetzij meer op het bestaan van geheimzinnige krachten in de menschen en in den kosmos, hetzij meer op de inwerking van bovenmenschelijke wezens.
In onzen tijd heeft de poging om het alom voorkomende verschijnsel der magie te verklaren, tot diep gaande en ingewikkelde theorie?n aanleiding gegeven. Dat met enkel bedrog, hoewel bedrog op dit gebied ongetwijfeld eene groote rol speelt, zich op lange na niet alles laat verklaren, is zeker, en ook, dat men met groote, maar, alles wel beschouwd, zinledige woorden als "bijgeloof" evenmin verder komt. Men beschouwt de magie thans hoofdzakelijk als het onvermijdelijke resultaat van het nog onlogische en niet wetenschappelijk geschoolde denken der primitieve volkeren, terwijl men haar ook wel eens opvat als eene reactie tegen een "hoog" religieus standpunt, reeds in overoude tijden ingenomen. Verder zijn het thans voornamelijk twee theorie?n, die elkaar den voorrang betwisten. In de eerste plaats de "animistische", volgens welke er ook buiten de menschheid om "zielen" of "geesten" bestaan, zelfs in voorwerpen, die wij heden ten dage als levenloos beschouwen. Hierbij valt de nadruk op het onloochenbaar verband tusschen het geloof aan "geesten" of "zielen" en tooverij. Daarentegen vestigt de "praeanimistische" theorie de aandacht op het wijd verspreide geloof van eene niet-individueele "levenskracht" door welke de tooverij wordt verondersteld te geschieden. De aanhangers dezer theorie beroepen zich te recht op het feit, dat bij vele magische handelingen niet aan den bijstand of zelfs het bestaan van "geesten" of "zielen" wordt gedacht. Beide theorie?n sluiten elkaar echter volstrekt niet uit, zooals immers ook in onze dagen het geloof aan "geesten" met het geloof aan het "magnetische flu?de" of "dierlijk magnetisme" bij zeer velen goed samengaat. In elk geval is bij diergelijke theoretische overwegingen groote voorzichtigheid aan te bevelen, aangezien wij immers het zieleleven der huidige primitieve volkeren niet dan hoogst onvolledig kennen en aangaande de volkeren uit overoude "praehistorische" tijden in hoofdzaak op vrij onzekere gissingen zijn aangewezen. Maar niet alles in de magie berust op bedrog of op foutief denken; zij steunt ook, althans in vele gevallen, op een grondslag van "psychische" feiten, zooals men het nu pleegt te noemen. Dat door hallucinaties, hypnose, verbaalsuggestie en autosuggestie veel te verklaren is, wordt al lang toegegeven. Men dient echter nog verder te gaan en zekere feiten, wier lang ontkende realiteit nu toch meer en meer blijkt, als bijv. de mentale suggestie of telepathie en de helderziendheid er bij te trekken; ook de werking van psychische centra buiten den mensch om is althans niet a priori af te wijzen. Dat bij deze onderzoekingen de grootst mogelijke critische voorzichtigheid behoort te worden in acht genomen, behoeft geen betoog. In elk geval moeten wij echter dit principe als onomstootelijk aannemen; daar de magie een complex is van allerlei heterogene bestanddeelen, moet zij ook door de samenwerking van verschillende theorie?n worden verklaard.
LITTERATUUR.
a. Van algemeenen aard,
#H. Schurtz#,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 68
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.