want den Helschen 
gedrochten niets eigener is dan slimme treken, en het misbruik der 
schepselen en elementen, tot afbreuk van d'eere en naam des 
Allerhoogsten, zooverre hij dit gehengt. Sint-Jan, in zijne Openbaringe, 
beeldt de Hemelsche geheimenissen, en den strijd in den Hemel, door 
een Draak uit, wiens staart nasleepte het derde deel der sterren, bij de
Godgeleerden op d'afvallige Engelen geduid; waarom men in Poëzye 
de gebloemde wijze van spreken[16] niet al te neuswijs behoort te 
ziften, nochte naar de scherpzinnigheid der schoollessen te regelen. 
Ook moeten wij onderscheiden de tweederhande personagiën, die dit 
tooneel betreden, namelijk kwaadwillige en goede Engelen, die een 
ieder hun eigen rol spelen; gelijk Cicero en de voegelijkheid zelf ons 
elk personagië, naar heuren staat en aard, leeren uitbeelden. 
Ondertusschen ontkennen wij geenszins, dat heilige stof den 
tooneeldichter nauwer verbindt en intoomt, dan wereldsche historiën of 
Heidensche verziersels[17]; onaangezien d'oude en befaamde handvest 
der poëzy, bij Horatius Flaccus, in zijne Dichtkunste, met deze verzen 
uitgedrukt: 
De Schilder en Poëeet ontvingen beide een macht Van alles te bestaan, 
wat elk zich dienstig acht. 
Doch hier dient inzonderheid aangeteekend, hoe wij, om den naijver 
der hoogmoedige en nijdige Geesten te heftiger t'ontsteken, den 
Engelen de geheimenis van het toekomende menschworden des Woords, 
door den Aartsengel Gabriël, Gezant en Geheimenistolk der Godheid, 
eenigszins ontdekken; hierin (onder verbeteringe) volgende, niet het 
gevoelen der meesten, maar sommiger Godgeleerden, naardien dit ons 
treurtafereel rijker stof en luister bijzet[18]; zonder dat wij evenwel in 
dit punt, noch in andere omstandigheden van oorzaken, tijd, plaatse, en 
wijze (waarvan wij ons dienden, om dit treurspel krachtiger, heerlijker, 
gevoeglijker en leerzamer uit te voeren) de rechtzinnige waarheid 
opzettelijk willen in het licht staan, of iet, naar ons eigen vonden, en 
goeddunken, vaststellen. Sint-Pauwels, Gods geheimenisschrijver aan 
de Hebreën, verheft zelf, benijdenswaardig genoeg, tot afbreuk van het 
Rijk der logenen en verleidende Geesten, de heerlijkheid, macht, en 
Godheid van het menschgeworden Woord, door zijn uitstekendheid 
boven alle Engelen, in naam, in zoonschap en erfgenaamschap, in het 
aanbidden der Engelen, in zijn zalvinge, in zijne verheffinge aan Gods 
rechtehand, in de eeuwigheid zijner heerschappij, als een Koning over 
de toekomende wereld, en de oorzaak en het einde aller dingen, en een 
gekroond Hoofd der menschen en Engelen, zijne aanbidders, Gods 
boden en Geesten, gezonden ten dienst der menschen, erfgenamen der
zaligheid, welker natuur Gods Zoon, de Engelen voorbijgaande, in het 
bloed van Abraham aanneemt. Bij gelegenheid van deze onschuld[19] 
achte ik niet ongerijmd hier ter loop iet aan te roeren tot onschuld van 
tooneel en tooneeldichteren, die Bijbelstof voorstellen, naardien ze 
bijwijlen opspraak onderworpen zijn[20]; gelijk trouwens 's menschen 
zinnelijkheid[21] verscheiden is, en d'ongelijke getemperdheid der 
hersenen veroorzaakt, dat d'een trek tot een zelve zaak heeft, die den 
anderen tegens het hart steekt. Alle eerlijke kunsten en oefeningen 
hebben hare beijveraars en tegenwrijters, ook haar recht gebruik en 
misbruik. De heilige treurspeldichters[22] hebben, onder de oude 
Hebreën, tot hun voorbeeld den Poëet Ezechiël[23], die den uittocht 
der twaalf Stammen uit Egypte in Grieksch nagelaten heeft; onder 
d'eerwaardige Oudvaders hebben zij het groote licht uit den Oosten, 
Gregorius Nazianzener[24], die zelf den gekruisten Verlosser in 
Grieksche tooneelverzen uitbeeldde; gelijk wij nog van wijlen den 
Koninklijken Gezant, Hugo de Groot[25], dat groote licht der 
geleerdheid en vromigheid onzer eeuwe, Sint-Gregorius' spoor 
nastrevende, voor zijn treurspel van den Gekruiste, in Latijn 
beschreven, en dien onverganklijken en stichtigen arbeid, eer en 
dankbaarheid schuldig blijven. Onder d'Engelsche Onroomschen heeft 
de geleerde pen van Richard Baker[26], Lucifer en al den handel der 
oproerige Geesten ook vrij breed in 't rijmeloos uitgestreken. Wel is 
waar, dat de Vaders der oude Kerke de gekristende tooneelspeelders 
buiten de gemeenschap der Kerke keerden, en het tooneelspel van dien 
tijd heftig bestreden; maar let men er wel op, de tijd en de reden van 
dien was heel anders gelegen. De wereld lag toen nog diep, op vele 
plaatsen, in Heidensche afgoderij verzonken. De grond des 
Christendoms was nog onbestorven, en de tooneelspelen werden 
Cybele, der gedroomde Goden moeder, een groote afgodinne, ter eere 
gespeeld, en gehouden voor een verdienstig middel om hierdoor 
landplagen van den hals des volks af te keeren. Sint-Augustijn getuigt, 
hoe de Heidensche Aartspriester, een bedienaar van Numa's 
instellingen en afgodendienst, te Rome, ter oorzake van een zware peste, 
de tooneelspelen eerst instelde, en door zijn gezag bekrachtigde. 
Scaliger zelf bekent, dat ze, om de gezondheid des volks te verwerven, 
door ingeven van de Sibille ingesteld waren; in voegen, dat dit spelen 
eigenlijk strekte tot een krachtig voedsel van de blinde afgoderij des
Heidendoms, en verheffinge der afgoden; een ingekankerde gruwel, 
wiens uitroeien den eersten kruishelden, en de gedurig worstelende 
Kerke op zooveel zweet en bloed stond, maar nu lang uitgestorven, 
geene voetstappen in Europa laat. Dat de H. Oudvaders die tooneelen 
hierom, en tegelijk om het bederf der zeden, en andere openbare en 
schaamtelooze misbruiken van    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.