"Neen. 'k Weet niet eens, waar ik van nacht slapen zal." 
"Dan ben jij een zwerver." De jongen wacht even, ziet Dorus 
opmerkzaam aan en zegt dan: "Zeg! je hebt een bochel." 
"Dat weet ik wel." 
"Daar kun je geld mee verdienen."
"Hoe zoo?" 
"Laat hem kijken voor een cent. Ha! ha! ha! ... Waslucifers, heeren! 
Allemaal goed, vijf centen 'n doos!"--De jongen staat op en gaat haastig 
een paar aankomende heeren te gemoet. 
"Zeg, jongen! hei! ho! kom eens hier!" roept Dorus den jongen 
achterna, terwijl hij hem een pakje doosjes toont, dat onder het spreken 
uit zijn bakje is gevallen. "Je hebt een pakje doosjes verloren." Hij staat 
op, loopt hem te gemoet en zegt: "Daar heb je ze terug." 
"Dat is mooi van je," antwoordt de knaap, terwijl hij ze weer opbergt. 
Daar heb je twee centen." 
"Dank je, houd ze maar." 
"Neen, neem ze maar gerust. Je zult toch wel een broodje lusten?" 
Dorus aarzelt. "Pak aan dan!--Als jij de lucifers verloren hadt, had ik ze 
gehouden; 'k had ze verpast, hoor!" 
Dorus steekt de centen in den zak. 
"Ik woon in den Duivelshoek," vervolgt de jongen, "in een gang; in 't 
huis naast ons, onder de trap, is een hok; daar ligt hooi in van den baas 
uit het Kraaiende Haantje, daar kun je van nacht in slapen. Je slaapt er 
wat goed in; maar als de baas het merkt, krijg je een pak ransel." 
"Ik ben niet bang voor slaag." 
 
III. 
BIJ SIGNOR CARLO. 
Even buiten de Weteringpoort, op een stukje grond, dat behalve eenige 
magere en dun gezaaide grasspieten meer steenen en zand vertoonde, 
dan voor den voet des wandelaars aangenaam was, stond een wagen, 
van de soort, die men gewoonlijk met den naam van kermiswagen
bestempelt. Heldergroen geschilderd, met schel rood afgezet, aan elke 
zijde voorzien van drie kleine raampjes, waarvoor bontgebloemde 
meubelsitsen gordijntjes hingen, was het rijtuig in zijn soort een 
prachtstuk te noemen en werd dag aan dag door de jeugd uit de 
naastbijliggende straten met onverdeelde bewondering aangegaapt. De 
groote gele letters met zwarte randen maakten aan het "gedistingeerde 
publiek" kenbaar, dat deze wagen het verblijf was van Signor Carlo's 
honden- en apentheater. De dubbele deur, aan den achterkant van het 
voertuig aangebracht, verleende toegang tot het binnenste van den 
wagen, dat met de meest uiteenloopende zaken was gevuld. Rechts, 
vlak bij den ingang, bevond zich een klein ijzeren kookfornuis, waarop 
in een pan het middagmaal van den directeur en zijn gezin, bestaande 
uit uien en aardappelen met een stuk rookspek, stond te braden en een 
twijfelachtigen geur verspreidde. Links zag men aan den wand eenige 
planken, waarop in bonte wanorde een koffiekan en kopjes, aarden 
schotels en een schaaltje met boter stonden. Een paar ineengerolde 
tricots, een roodfluweelen manteltje, eenige apenrokjes, een 
hondenzweep en een trompet lagen er naast. Tegenover de deur rustte 
de blik op een vormeloozen berg van beddegoed, kussens met rood- en 
witgestreepte tijken, een paar katoenen en een wollen deken. Stoelen 
stonden er niet in, maar in plaats daarvan, aan beide zijden langs de 
wanden, vierkante hokken, waarin de viervoetige artisten van Signor 
Carlo verblijf hielden. 
Het rook er naar menschen, apen, uien, honden en naar vet, ongeveer 
alsof ransige haarolie op een gloeiende plaat lag te snerken. Een 
benauwde, bedompte hitte vervulde het geheele voertuig, en daarom 
waarschijnlijk hadden de eigenaar en zijn vrouw met hun dochtertje en 
de twee mannelijke telgen van hun echt buiten op het grasveld of liever 
op en bij het trapje, dat naar de deur leidde, een toevluchtsoord gezocht. 
De directrice zat op de bovenste sport, met een rooden doek om het 
hoofd geknoopt, een verschoten fluweelen jacquet en een zwarten 
wollen rok aan, met een bak op de hoog opgetrokken knieën 
aardappelen te schillen. De jongejuffrouw, gewoonlijk bij het publiek 
door haar vader voorgesteld als "het wonderkind Miss Betty," 
balanceerde half in de deur staande twee ledige flesschen op elkander.
Haar magere beentjes waren in een veel te ruim vleeschkleurig tricot 
schuilgegaan en een kruiselings om het bovenlijf geknoopte wollen 
doek van helderblauwe kleur, deed haar bleek en sproetachtig gezichtje, 
omgeven door een aureool van papillotten, alleronvoordeeligst 
uitkomen. 
"Kijk dan toch uit, Betty!" riep vrij knorrig de jongenheer Carlo junior, 
die op de onderste trede van de trap zich oefende in het op het hoofd 
staan. "Schei er liever uit, als je die flesschen telkens laat vallen; je 
gooit me nog een gat in het hoofd." 
"Dat zou jammer wezen," antwoordde zijn broer Paulo, die een eind 
verder op den grond zat en bezig was met het scheren van een witten 
poedel. 
"Stilte! Dat eeuwige gekibbel verveelt me!" riep de heer Carlo zijn 
geslacht op tamelijk barschen toon toe. "Zoolang ik aan mijn toilet 
bezig ben, wil ik rust hebben." 
De directeur stond namelijk aan de eene zijde van    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.