wijde kraterbekken. 
Trots de dichte woudbedekking kan men op veel plaatsen duidelijk den 
loop van vroegere lavastroomen nagaan. Men herkent de trage 
windingen van de taaie massa, hoe ze langzaam, maar aanhoudend, 
alles verbrandend en verwoestend, naar beneden gleed. Daar stuitte 
haar de zee, waar de lava in avontuurlijk grillige vormen en bulten is 
verstijfd, en nu nog duiken uit het water de blokken omhoog, alsof ze 
eerst gisteren verstard waren. Alle paar honderd meter ziet men aan het 
strand zulk een zwart bolwerk, waartegen de zee witte brekers opwerpt. 
Bij donker weêr is de aanblik van deze kust zeer somber, maar ook 
interessant als een landschap uit den voortijd. 
Na den middag had ik tijd voor een wandeling het land in. Dadelijk aan 
het strand rijst de bodem regelmatig. Eerst ging het over de 
lavablokken en daarna over zacht, zwart zandstof, dat, uit de lucht 
neerdalend, het heele eiland overdekt. Het zand is week als een tapijt en
toch stevig. Ik was spoedig boven op de prachtige wandeling. De 
eenmaal zeer dichte bevolking had het eiland overal bebouwd, zoodat 
men door een reusachtigen, verwilderden tuin liep. Men zag overal 
bananen, broodboomen, palmen en andere nuttige planten. De 
verscheidenheid van groen was heerlijk om te zien na het eentonige 
woud op de andere eilanden. 
Al te gauw moest ik omkeeren, om mee terug te varen. Dit was het 
begin van een genotrijken tijd. Met hulp van Dr. B. kon ik vier aardige 
Ambrymeezen huren, gewillige, opgewekte jongens, met wie ik des 
morgens de naburige dorpen bezocht om, met buit beladen, terug te 
komen. De namiddag verliep met werk in huis. 
Het weder bleef mij trouw, en de wandelingen door het van den dauw 
nog vochtige woud, op de zachte paden in de talrijke kloven, die koel 
en schaduwrijk waren, het was alles haast te mooi, om nog plicht te 
mogen heeten. Ambrym heeft in zijn cultuur veel van Malekula, en de 
dracht is dan ook bijna dezelfde. De mannen dragen den gordel van 
boombast en de nambas, die ze van Malekula krijgen. De vrouwen 
binden zich een klein grasschortje om de heupen, maar in verscheiden 
lagen over elkander, zoodat er een dikke ring ontstaat, die ze wel wat 
op balletdanseressen doet gelijken. Overigens is het lichaam bedekt met 
een dikke laag vuil, olie en roet, en de geur, dien de menschen 
verspreiden, is zoodanig, dat ook een blinde hun aanwezigheid zou 
moeten bemerken. Toch schijnt het ras betrekkelijk gezond, en een 
bijzonder goed verschijnsel is, dat er geen gebrek aan vrouwen schijnt 
te bestaan. 
De dorpen liggen meestal open, met enkel hier en daar een afsluiting 
voor de zwijnen. 
De huizen staan dichtbij elkander op een open plek, en wat terzijde 
staat het mannenhuis en is de dansplaats met de trommelboomen en de 
standbeelden, die voorouders voorstellen. De woonhuizen zijn maar 
ellendige, lage hutten met daken van rietgras en lage bamboewanden. 
De deuren zijn kleine, vierkante gaten, zoowat een voet boven den 
grond. Men kan enkel op handen en voeten binnen komen, en voor het 
fatsoen moeten de vrouwen in achterwaartsche richting in huis gaan,
wat een komisch effect maakt. Vaak ziet men uit een huis een 
nieuwsgierig gezicht naar buiten gluren, wat lijkt op een hond, die uit 
zijn hok kijkt. 
In den regel is de eerste gebeurtenis, als men een dorp betreedt, dat een 
schaar vrouwen en kinderen uit elkaar stuift, gillend en schreiend, wat 
de kinderen betreft, want de blanke schijnt hier de zwarte man, die de 
kinderen kan komen halen. Op grooteren afstand blijven de groepen stil 
zitten, wel wat wantrouwend en zenuwachtig gichelend. Dan komen 
een paar mannen naderbij als toevallig. Mijn jongens vertellen dan, wie 
ik ben en wat ik wil; een onbedaarlijk gelach is het gevolg, en men 
houdt mij voor een dwaas. Men schudt het hoofd, wil alles weten, hoe 
ik heet, waar ik woon, of ik gevaarlijk ben, of ik geld heb, wat ik eet, of 
ik rook en drink, hoeveel kleedingstukken ik heb, hoeveel geweren, 
enz. 
Het resultaat is, dat men mij òf voor een gek houdt òf voor een 
gevaarlijken toovenaar. In het eerste geval denkt men mij te kunnen 
exploiteeren en haalt uit de hut het een of andere oude ding, om dat 
duur te verkoopen. Het duurt altijd een heelen tijd, eer men begrijpt, 
waar het mij om te doen is, en de waardevolle stukken behooren 
meestal aan iemand, die er net niet is, een beleefde vorm, om te zeggen, 
dat ze het wel hebben, maar het nooit aan mij zullen afstaan. Het 
koopen is werkelijk een lastig werkje, dat veel geduld en tact vereischt. 
Gaat men weg, dan wenkt er weer iemand u in een hoek en staat het 
stuk toch af. Stomme verbazing is er, als ik naar schedels vraag. 
"Daaronder liggen er een massa", zeggen ze    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.