In de Oer-wouden van Afrika | Page 3

Jules Verne
wagen te slapen.
De slaap liet niet lang op zich wachten, geen wonder trouwens na den vermoeienden dagmarsch. Maar de wakers, sliepen die ook? Omstreeks tien uur vertoonden zich allerlei verdachte lichtjes aan den zoom van het groote woud, maar niemand kwam dit aan de leiders der karavaan mededeelen.

HOOFDSTUK II.
DE BEWEGENDE VUREN.
De afstand tusschen het kampement en het donkere woud, waarbij nu af en toe zulke geheimzinnige lichten verschenen, bedroeg omstreeks twee kilometer. Soms schenen wel tien van die lichten tegelijk en zoo fel, dat men wel haast moest aannemen, dat daar een kamp van negers was. Maar daarvoor verspreidden die vuren zich te grillig en te veel uit elkander.
Een handelskaravaan zou echter zeker niet zoo onvoorzichtig zijn van zulke groote vuren aan te leggen en daardoor haar tegenwoordigheid te verraden.
Intusschen bleef in het kamp der Europeanen alles in diepe rust en zelfs de wakers bleken op hun post ingeslapen. Het was dan ook een groot geluk, dat de kleine Llanga wakker werd. Hij wreef zijn oogen eens uit, zag hij goed? Ja, hij vergiste zich niet, daar, aan den rand van het woud, scheen licht!
Toch wilde hij niet dadelijk zijn beide weldoeners wekken en daarom sloop hij naar den wagen, schudde den voorlooper wakker en wees met den vinger naar de lichtschijnsels aan den horizon.
Khamis staarde een oogenblik zwijgend voor zich uit en riep toen eensklaps: "Urdax!"
"Wat is er?" vroeg de Portugees, die dadelijk wakker en overeind was.
"Kijk eens!"
Urdax zag de lichten en liet dadelijk de gansche karavaan op de been brengen en zoodanig was iedereen onder den indruk van het dreigend gevaar, dat niemand er aan dacht de wakers, die zoo slecht hadden opgepast, te berispen.
Het was omstreeks elf uur. De vlakte was voor drie vierde deel in volkomen duister, maar in het Zuiden stegen allerlei grillige vlammen op, thans soms wel vijftig tegelijk.
"Een kamp van inboorlingen", zei Urdax. "Waarschijnlijk Boudjos, die veel aan de oevers van de Congo en de Oubanghi komen."
"Het zijn lichten, die door menschen verplaatst worden", merkte John Cort op.
"Maar dan moesten wij die menschen zien", antwoordde Max Huber.
"Dat komt omdat zij achter den boschrand zijn", verklaarde Khamis.
"Maar de vuren verplaatsen zich en komen toch weer op dezelfde plaats terug", hernam Max Huber.
"De plaats waar het kamp is", meende de voorlooper.
"En wat denkt gij er van?" vroeg John Cort aan Urdax.
"Dat wij aangevallen zullen worden", antwoordde de Portugees, "en wij ons dus terstond op verdediging gereed moeten maken."
"Maar waarom hebben die inboorlingen ons dan niet in stilte bekropen en plotseling overvallen, zonder hunne tegenwoordigheid eerst zoo duidelijk te verraden?"
"Negers zijn geen blanken", hernam Urdax, "maar zij zijn daarom niet minder te duchten door hun aantal en hunnen woesten inborst."
De karavaan moest zich dus gereed houden voor eene verdediging op leven en dood, want genade of lijfsbehoud was van deze negerstammen van de Oebanghi niet te verwachten. Zij zijn inderdaad zeldzaam wreed, zelfs de beruchte inboorlingen van de Salomons-eilanden, van de Hebriden en van Nieuw-Guinea staan hierin bij deze negers achter. Maar in het binnenland der door hen bewoonde streken vindt men uitsluitend kannibalen-dorpen en de zendelingen, die uit edele roeping hier hun leven wagen, weten dit zeer goed. Men zou bijna geneigd zijn deze negers onder de dieren te rangschikken, roofdieren in menschengedaante, te gevaarlijker, omdat zij op volwassen leeftijd nog zelfs niet het verstand hebben van een zesjarig kind bij ons. Menschenoffers zijn bij deze negers verre van zeldzaam, menig zendeling heeft er tegen wil en dank getuige van moeten zijn. Slaven worden gedood bij het graf van hunnen meester en het afgehouwen hoofd wordt met een buigzamen tak weggeschoten, zoover als het vliegen wil. De kinderen worden, zooals reeds gezegd is, tusschen hun tiende en zestiende jaar bij sommige feestelijke gelegenheden geslacht, ja, verscheidene stamhoofden voeden zich met geen ander vleesch.
Natuurlijk zijn deze negers ook ware roovers. Vaak trekken zij mijlen ver om een karavaan te overvallen, de begeleiders met hunne assegaaien af te maken en de wagens te plunderen. Wel zijn zij slechter gewapend dan de kooplieden, maar zij winnen het van deze verre in aantal en tegen een paar duizend negers vermogen vijftig of honderd dragers niet veel.
De voorloopers kennen dit gevaar dan ook zeer goed en hun grootste zorg is, er voor te waken, dat de karavaan niet terecht komt bij zulke dorpen, als Ngomb�� Dara, Kalaka Taimo en andere in de streek van de Aoukadep�� en van de Bahar-el-Abiad, waar de zendelingen tot dusver niet doorgedrongen zijn.
Tot dusver had de karavaan elke aanraking met vijandige stammen weten te vermijden, de voorlooper had als goede gids haar ver gelaten van alle gevaarlijke streken. En de terugtocht beloofde evenzoo volkomen veilig te geschieden. Als men Westelijk het groote woud zou omgetrokken zijn, kwam men aan den rechteroever van de Oebanghi en langs die rivier zou men voorttrekken tot waar zij in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 38
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.