Hoe ik een week te Fez doorbracht | Page 2

Jean Marlys
maar zij is ontwaakt, de nieuwe wijk, en op de binnenpleinen is het vol, en druk zijn de straten en markten. Er zitten veel menschen tegen de muren en anderen stroomen naar de markt, waar een rieten dak zich over uitbreidt.
Mansoer houdt mij staande in een nauw straatje van de mellah v����r een lage deur; als we den drempel over zijn en den hoop vuil bij den ingang hebben vermeden, volgen we een gang met een bocht, loopen over een plaatsje en treden binnen in een klein vertrek, waar een jood drank verkoopt; verboden alcoholisme is in Fez zeer verspreid, en de man vertelt mij, dat hij veel afnemers heeft onder de getulbande heeren. Een jood is zacht binnen gekomen; hij zit op den drempel, en zegt tot mij in mijn eigen taal: "Als ik bij een Spanjaard ben, beweer ik Spanjaard te zijn, en als ik met een Franschman ben, noem ik mijzelven Franschman." Een neger komt op het plaatsje en laat zich een glas anisette geven. Twee jodinnen uit het huis schreeuwen luid om een mes, dat ze zeggen dat hij haar heeft ontstolen, en terwijl hij zijn anisette staat te drinken, schudden ze zijn kleeding uit, zijn djellaba, zijn tulband, zijn muilen, snuffelen in zijn knapzak, maar vinden het mes niet. Maar als de neger wil betalen, heeft hij zijn beurs niet meer bij zich. Koeltjes maakt de verkooper zich meester van de mand met doove kolen, die de neger droeg, en zet den klant op straat met de woorden: "Kolen zijn tegenwoordig duur; dit zal mij voldoende schadeloos stellen."
Daarna brengt Mansoer mij bij een algerijnschen Turk, een van zijn vrienden. Hij weet geen onbezet huis, waar ik zal kunnen wonen. De buitengewone gezanten, die op 't oogenblik te Fez zijn, logeeren in de weinige, gewoonlijk beschikbare huizen. De vriend van Mansoer voegt erbij: "Wees maar niet rouwig erom, als u dat misschien noodzaakt vroeger te vertrekken; de Mooren zijn een akelig volk, ik veracht ze!"--"Waarom dat?"--"Omdat het Arabieren zijn!" De rasvijandschap is diepgeworteld en scheidt den Arabier, die semiet is, van den Turk, die tot het blanke ras behoort. De Turk voegt erbij: "Wij hebben intusschen denzelfden godsdienst..." Hij praat inderdaad over zijn "geloofsgenooten", hetgeen hem niet belet, mij spontaan te bekennen, dat hij noch aan God, noch aan den Duivel gelooft. Zoo doet hij mij levendig beseffen, welke verandering er in den Mohammedaan zich voltrekt, als hij aan den modernen invloed wordt onderworpen. Hij verliest zijn oorspronkelijk geloof; maar blijft Mohammedaan, dus van zijn geloof toch hater van de Christenen.

Fez-el-Bali, door de keizerlijke tuinen gescheiden van Fez-el-Djedid, is de echte stad, een reuzenmierenhoop, verscholen in de diepte van een smal dal, ingesloten tusschen de steile hellingen der bergen. Komt men te Fez langs den weg van Mequinez, Tanger of Rabat, dan ziet men slechts het kleine Djedid, hoog in het dal gelegen op een drempel, die de plotselinge inzinking verbergt, de soort van kloof, waar het zeer groote Bali is gelegen met zijn opeenhooping van huizen en zijn wirwar van straatjes. Het weinige, dat ik er nog slechts van gezien heb, geeft mij den indruk van de wonderlijkste der arabische steden, en wat ik van de omstreken heb waargenomen, van af de hoogte van een kerkhof, lijkt wel met zijn muren, zijn minarets en bergen, de allermooiste en origineelste.
Maar vandaag mag ik die bekoring niet op mij laten werken; ik moet allereerst denken aan hoe ik zal wonen. Ik kan niet goed nog weer een nacht logeeren bij mijn ezeldrijver. Ik ga dus in de buitengewone warmte, die sedert den morgen heerscht, omhoog naar Fez-el-Djedid, waar de edele Mansoer woont. Over het breede, in de zon brandende plein Boe Jeloed, door hooge muren ingesloten, die aan den eenen kant de keizerlijke tuinen beschermen en aan de andere zijde den omtrek der stad begrenzen, loopend, vind ik, dat de achterkant van het plein afgesloten is door een zeer vervallen wal, waarin een poort uitkomt op een in het rond loopenden weg naar de kasbahs, naar de paleizen van het Maghzen, naar de straten van Fez-el-Djedid, naar de mellah en naar de poort van Mequinez, Tanger en Rabat. Er is altijd levendige drukte op het Boe Jeloedplein, dat als een rechthoek ligt tusschen Fez-el-Djedid en Fez-el-Bali. Aanzienlijke Mooren, in burnoes en ha?ks gewikkeld, begeven zich, op hun muildieren gezeten, naar het paleis van Moelai Abdel Aziz.
Mansoer is vele jaren aan het hof verbonden geweest. Hij bekleedde er een zeer weinig nauwkeurig omschreven ambt, dat twee jaar lang bestond in het in ontvangst nemen van vier peseta's per dag, en twee verdere jaren in het ontvangen van slechts twee, en hoewel hij zich van zijn taak kweet, zonder ooit het minste verwijt te verdienen, viel hij op een dag in ongenade en hij werd ter beschikking gesteld. Mansoer
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 20
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.