beteekenis dier vrouwen voor onze algemeene volksontwikkeling en ook voor onze 
letterkunde overschat men niet licht. Het is gemakkelijk aanmerkingen op de 
samenstelling van Sara Burgerhart te maken; men moge den snoodaard R. wat al te 
tooneelsnood vinden; men brenge bedenkingen in tegen den briefvorm, toen in de mode, 
door RICHARDSON --en nog door mevrouw BOSBOOM—TOUSSAINT gebezigd in 
Majoor Frans --maar onsterfelijk blijven Saartje, Blankaart en de andere reeds 
aangeduiden--en nooit kan verdwijnen de geest van gezond menschenleven dien haar 
werken ademen. 
Zij rusten in vrede op het kerkhof "Ter Navolging", bij Scheveningen. 
* * * * * 
SARA BURGERHART is niet alleen als roman bedoeld, 't is een _tendenz- 
werk_--theologisch, paedagogisch, politiek zelfs en apologisch. Daardoor is 't voor 
leerlingen inzonderheid te lang en te langdradig. Eerst wanneer men er toe komt de 18de 
eeuw te bestudeeren, ons leven onder den invloed van den vreemde, dan wordt het heele 
boek hoogst belangwekkend. Misschien komen er velen toe het dan in zijn geheel te 
herlezen. In deze uitgave wilden we behouden, behalve wat vanzelf bleef, den roman en 
het karakteristiek Hollandsche. Het zou ons bijzonder aangenaam zijn als we daarin 
waren geslaagd. 
Voornaamste Werken. 
Van BETJE alleen: 
Bespiegelingen over den staat der Rechtheid, den val en den gevallen mensch,(1765). 
Walcheren in 4 zangen, (1769). Onveranderlijke Santhortsche Geloofsbelijdenis, en De 
Menuet en de Domineespruik, (1774). Die Menuet werd zelfs door hel volk gezongen als 
een kermisliedje. Mengelpoëzie. (1785). 
Van AAGJE en BETJE samen: 
Historie van juffr. Sara Burgerhart, (1782). Historie van den heer Willem Leevend, 
(1784). Brieven van Abrah. Blankaart, (1788). Dichterlijke wandelingen door 
Bourgondië, (1789). Historie van Cornelia Wildschut, (1796). 
J. B. MEERKERK. Zwolle, April '19. 
 
EERSTE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART. 
PARYS. 
_Lieve jonge juffrouw!_ 
Nu ja, ik heb beide uwe Brieven ontfangen, maar, wat hamer, meent gy, dat ik tyd heb 
om u zo cito, per post, (zoo 't u blieft,) te antwoorden; en dat wel zo dikwyls, als myne 
Pupil goedvindt om my met een hoope wisjewasjes aan 't hoofd te lellen? Zie, ik ben 
maar een Vryer, (een Oude Vryer, zo je wilt;) ik weet echter, hoe die Nufjes van 
halfwassen Vrouwen bestaan. Van daag willen zy zus, morgen willen zy zó. Wel nu, wat 
zal ik ik u antwoorden? Weet ik, in hoe ver gy gelyk hebt? Niet, Saar lief, dat ik u in staat 
ken om my te pieren, zo wat op myn mouw te spelden, gelyk men zegt: Neen, gy waart 
altoos een oprecht kind; maar gy zyt jong, gy hebt het maar gansch niet naar uw zin: 
reden genoeg, om zulke droevige dingen aan my te schryven. 
Indien ik niet in dit verbruide Land, daar niemand my en ik niemand, dan zeer gebrekkig, 
verstaan kan, buiten de Familie, waar mede ik myne zaken heb aftedoen, en daar ik wel 
zakken vol complimenten, doch geen geld krygen kan, nog vooreerst diende te blijven, en 
te Amsteldam kon komen, of ik die Russische winkel by Tante eens zoude komen 
opschudden! Wêe, zo gy my gefopt hadt! maar wêe ook het oud Wyf, indien zy myne 
Pupil, de dochter myns waardsten Vriends, kwalyk behandelde! Maak van myn 
vertrouwen geen misbruik, maar uwe Tante verdient niet de Zuster uwer brave Moeder te 
zijn; op myn eer, dat verdient zij niet! Zy is een geveinsde inhalige Feeks; en ik kan het 
nog niet in den kop krygen, door wat middel zy uwe zalige Moeder heeft weten te 
bewegen, om u, haar eenig, haar tedergelieft kind, by haar te betrouwen. Voor honderd 
halve ryertjes[1] moest gy het beter hebben; (uwe kleding betaal ik immers nog 
byzonder[2]). En krabt zy die echter niet zo vrekkig naar zich, als of zy arm en gy haar 
wild vreemt waart. Zo gy kunt, hou het uit; ik zal er u te liever om hebben, kind; en ik zal 
my tegen u niet laten innemen. Nu, zy schryft my ook nooit. Mooglyk acht zy my die eer 
onwaardig. Alles heeft zyn reden, meisje; zie, ik heb Tante, als zy het al te erg maakte, zo 
wel eens doen zien, dat haar manier van doen zeer dikwyls verbaast verre afweek van 
hare wyze van zeggen, en breden ophef, als of zy, ten minsten, eene heilige van den 
eersten rang ware. Gy hebt zulke brave ouders in 't graf; draag u toch wèl, kind. Ik beken, 
zo eene behandeling is haast niet om te verdragen; zo zy het al te erg maakt, en gy beter 
kunt te recht komen, ik guarandeer uw kostgeld; mids dat de Lieden onbesproken en 
hupsche menschen zyn. --Doe deezen stap echter niet, dan in den dringentsten nood, of 
wy zullen geen Vrienden blyven; ik kan niet toestaan, dat gy u zelf zoudt benadeelen; 
daar heb ik u veels te lief toe. Ja, wat ik zeggen wou?    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
