hotelportiers, 
schippers, agenten van reisbureau's en dergelijke personen. Een 
babylonische spraakverwarring heerschte er aan boord, en de arme 
verschrikte toerist ziet met ontzetting, hoe vijftig bruine of zwarte 
duivels zich storten op zijn bagage. Maar dan verschijnt op het rechte 
oogenblik iemand van de firma Cook, die met een stentorstem u 
toeroept, dat ge u niet ongerust behoeft te maken, want dat hij zich met 
alles belast. Daar daagt op het dek een kolossale Arabier op met een 
staf van sterke dragers, wier bovenlijf in een rood buis is gestoken, 
waarop in witte letters: "Thos. Cook and Son". 
En als door een tooverslag is de orde hersteld, als een generaal op het 
slagveld geeft de agent van de heeren Cook zijn bevelen aan de dragers, 
staat beleefd de reizigers te woord met uitleggingen en verklaringen en 
als men zich ongerust maakt over de douaneformaliteiten, glimlacht hij 
en zegt geruststellend: "Er is geen douane voor u. Wij hebben de 
speciale vergunning verkregen, alle bagage der reizigers te mogen laten 
passeeren, zonder dat zij geopend wordt. U heeft ons slechts uw recu's 
ter hand te stellen en u vindt uw bagage òf in het hotel, dat u ons zult 
opgeven òf aan het station, gereed om met u naar Kaïro te reizen." De 
directeuren van dit reisagentschap zijn niet ten onrechte de niet 
gekroonde koningen van Egypte en het Oosten genoemd. 
Moest niet keizer Wilhelm op zijn reis in Palestina zich met al de 
zijnen in handen stellen van de heeren Cook, als ieder gewoon toerist? 
De witte barken van het agentschap omringen nu de "Schleswig" en 
met al onze bagage waren we er weldra in geïnstalleerd. 
Om twaalf uur bestormden wij de express naar Kaïro, en de luxetrein, 
van alle gemakken voorzien, bracht ons in drie uren naar de hoofdstad 
door groote, goed bebouwde vlakten en wijde maïsvelden. Men zou 
zich kunnen verbeelden, in het Westen van Amerika te zijn, als zich
niet nu en dan de kolossale gepluimde palmen aan het oog vertoonden. 
Dan waren er dorpjes van gele leemen hutten met platte daken, waar 
stroo op gedekt was en die meteen dienden voor kippenloop en geiten-, 
schapen- en varkensstallen. 
Op de slechte wegen gingen kameelen met zware lasten langzaam voort 
in gelijkmatigen pas met den kleinen kop omhoog op den langen hals. 
Hun logge gang doet nog te opvallender den gang van de egyptische 
ezels uitkomen, dien sierlijken, vluggen gang, die hen zoozeer doet 
verschillen van de broeders in Europa. 
En toen Kaïro! Welk een veranderingen in weinige jaren! Men praat 
van amerikaansche steden, die snel als paddestoelen verrijzen, maar 
wie heeft ooit een oude oostersche stad zich zoo snel zien verjongen en 
zoo volkomen zien ontwaken tot een nieuw leven als Kaïro na 1882, 
toen Engeland de stad als met het stokje van een tooverfee aanraakte? 
De vorderingen zijn zoodanig, dat men na ieder vijftal jaren weer veel 
veranderingen en verbeteringen aantreft. 
Alleen de hoofdstraat, Shariah-Kamel en het Operaplein zijn weinig 
veranderd. Dat is nog altijd het drukste hoekje van de stad; daar 
verdringt zich van den morgen tot den avond een dichte, bonte menigte. 
Het zou niet mogelijk wezen, iets schilderachtigers te bedenken, dan dit 
levend en bewegend panorama, waar het Oosten en het Westen 
samenkomen en zonder eenigen schok op de natuurlijkste manier van 
de wereld ineensmelten. 
Het oog wordt allereerst getroffen door tallooze roode puntjes, waar 
balletjes van zwarte zijde langs dansen. Dat is de fez, die op zooveel 
verschillende hoofden rust, hoofden verschillend van type en ras. Men 
ziet de heeren ver in de meerderheid, en zij hebben geen andere 
oostersche kenmerken dan die fez, want ze kleeden zich naar 
europeeschen trant, en velen naar den allerlaatsten smaak. 
In de menigte ziet men negers, Arabieren in wijde gewaden, joden met 
onrustige oogen, eunuchen, knappe egyptische soldaten, en onder al die 
oosterlingen toeristen uit aller heeren landen, die alle mogelijke talen
spreken, vrouwen uit de groote en de halve wereld, en hier en daar een 
gesluierde oostersche, die stil en geheimzinnig zich voortspoedt. 
De terrassen voor de koffiehuizen zijn alle bezet, en men drinkt er de 
eeuwige turksche koffie en rookt de eeuwige egyptische sigaretten. 
Maar praten kan men moeilijk op straat, want de straatverkoopers 
maken een heidensch leven. Ze verkoopen van alles, loterijbriefjes, 
briefkaarten, waslucifers, dadels, couranten, honig en zelfs vleesch en 
visch. Er zijn vertooners van geleerde aapjes, arme Italianen, die 
afschuwelijke violen mishandelen, een leger schoenpoetsers, en 
eindelijk, juist als voor het Grand Hotel te Parijs, gidsen, die op klanten 
uit zijn en die u voor een paar piasters alle merkwaardigheden van 
Kaïro willen laten zien. 
Op de buitenwegen is het al even druk. De victoria's, met vlugge 
paarden bespannen, de karretjes, die als omnibussen voor de 
inboorlingen dienst doen en vol mannen of vrouwen en kinderen zitten, 
de wielrijders, de auto's, een oneindig    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
