vervolgens het ongeveer dertig mijlen breede kanaal binnen, 
dat van de Poolzee naar de ruime en grillig gevormde binnenzee voert, 
onder den naam van de Witte- of IJszee bekend. 
De kust aan onze rechterhand is die van Lapland: een treurig, akelig 
land, waar men niets ziet dan sombere, doodsche meren en poelen, en 
naakte, grijze duinen, door een grauwen hemel overwelfd. Hier en daar 
zetten enkele jagers, te midden dezer eenzame wildernissen, het schrale 
wild na; ettelijke visschers werpen hunne netten in de naargeestige 
wateren. Deze lieden zijn onderdanen van den Tsaar en leden der 
orthodoxe kerk: maar zij spreken eene taal, die in het Winterpaleis 
bezwaarlijk verstaan zou worden; en zij hebben zekere godsdienstige 
ceremoniën en gebruiken bewaard, waaraan de heilige Synode hare 
goedkeuring nog niet gehecht heeft. 
Lapland is ééne groote wildernis van reusachtige rotsen, en diepe en 
donkere poelen en moerassen; hier en daar kronkelt zich daartusschen 
eene smalle vallei, langs wier hellingen die schrale mosplanten groeien, 
waarmede zich de rendieren voeden. Groepen van pijn- en 
berkeboomen brengen nu en dan in dit sombere landschap een weinig 
afwisseling; maar in deze koude luchtstreek tiert geen graan, en de 
bewoners moeten van de opbrengst hunner jacht en visscherij leven. 
Hunne eenige weelde, het roggebrood, moet te water uit Onega en 
Archangel worden aangevoerd: deze steden zelf ontvangen dit brood uit 
de zuidelijker provinciën. De Laplanders zijn nomaden; zij brengen den 
eindeloozen winter door in hutten, die zij zoo goed mogelijk inrichten; 
gedurende den vluchtigen zomer vertoeven zij in tenten. De 
piramidaalvormige hutten worden uit ruw behouwen boomstammen 
opgetrokken; eene dikke laag van mos belet het doordringen van het 
ijskoude water. Hunne tenten deden mij denken aan die der 
Comanches-Indianen: zij bestaan uit aaneengenaaide rendiervellen, die 
over een paal gespannen worden; eene opening van boven dient om den 
rook door te laten. 
Naar gelang van het jaargetijde, verplaatst de Laplander zijne woning 
van de eene plek naar de andere; nu eens laat hij zijne rendieren langs
de hellingen der heuvelen grazen; dan weder tracht hij de visschen in 
de rivieren en langs de kusten te verschalken; des zomers zwerft hij 
door het binnenland, om mossen op te zoeken; in den winter trekt hij 
naar het strand, om zeehonden en kabeljauw te vangen. De mannen 
weten evengoed om te gaan met de lans, het oude nationale wapen, als 
met het geweer, dat zij in later tijd van vreemde kolonisten hebben 
overgenomen. De vrouwen, die er met hare broeken van zeehondenvel 
en hare jassen van rendierenvel alles behalve bevallig uitzien, zijn 
meest allen in allerlei tooverkunsten ervaren. In alle noordsche landen 
gewaagt men niet dan met schrik van die afschuwelijke heksen, die, 
naar de boeren meenen, altijd een of anderen boozen geest tot hare 
beschikking hebben. Eene Laplandsche leest in de toekomst, en 
voorspelt wat de komende dag brengen zal. Zij heeft de macht om 
iemand te betooveren of met kwalen en ziekten te bezoeken; zij kan 
zich naar goedvinden in de lucht verheffen, en de schepen doen zinken, 
die op den verren oceaan met de golven worstelen. 
Aan onze linkerhand hebben wij het schiereiland Kanin, dat mede deel 
uitmaakt van de woeste, dorre landstreek, waar de Samojeden hun 
zwervend leger opslaan: eene akelige ijswoestijn, nog verschrikkelijker 
dan de wildernissen, waarin de Laplander het wild vervolgt. Deze 
provincie van het groote rijk heeft noch dorpen, noch wegen, noch 
akkers; zij heeft zelfs geen eigen naam, want de Russen noemen haar 
nooit anders dan bet land der Samojeden. Zij strekt zich noord- en 
oostwaarts uit, van de muren van Archangel en de kust van kaap Kanin, 
tot aan de toppen van het Oural-gebergte en de IJzeren poorten van den 
zeeboezem van Kara. In hare dalen en kloven smelt de sneeuw nooit; 
en hare kusten, die eene lengte van ongeveer zevenhonderd mijlen 
beslaan, zijn gedurende acht maanden van het jaar ongenaakbaar door 
onafzienbare ijsmassa's. In Juni, wanneer de winter voor korte 
oogenblikken wijkt, bekleeden zich de hellingen van enkele gunstig 
gelegen valleien met mossen, waarvan het doffe, sombere groen, hier 
en daar, scherp afsteekt tegen het eentonige bruin der naakte rotsen en 
het grauwe lijkkleed van vuile sneeuw. Met deze kostbare mossen 
voedt zich het rendier, het kameel der poollanden, dat in deze 
onherbergzame oorden het leven voor de menschen voor 't minst 
mogelijk maakt.
Het woord Samojeed beteekent kannibaal, menscheneter: althans zoo 
zegt de taalwetenschap. De Samojeden zouden dus antropophagen zijn. 
Maar ook deze wetenschap is niet onfeilbaar: en om eene dergelijke 
uitspraak te staven, zijn er duchtige bewijzen noodig, meer afdoende 
dan tot dusver zijn aangevoerd: er blijft dus nog ruimte voor verdere 
onderzoekingen. De Samojeden koken hunne spijzen niet; het is mij 
onbekend, of zij menschenvleesch eten; wel weet ik dat zij het vleesch 
der rendieren rauw verslinden. Hunne jacht- en zwerftochten steeds 
verder uitstrekkende, zijn de Samojeden, aanvankelijk in het hooge    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
