te zamen
alle aparte krachten. 
Maar veel meer
nog. Want er ware' in hen één Wil". 
De wil vertoonde zich. Hij was het zonlicht
buiten, men zag hem 
stijgen als de zon,
in vierkante stralen door alle vensters.
De aarde 
was er vol van. 
"Als de vakarbeiders
aller landen zich konden
samenvoegen, dan 
kwam de stille zon
der Vrijheid, o gewis. O twijfelt niet.
Mannen, 
de Zon schijnt. Gij zijt zelf de Zon." 
Zooals een vol bed blauwe violieren
zoo hief de zaal zich, en er was 
een donder
van rumoer door de donkre vergadring. 
En Willems hart werd klaar zooals een parel,
en hij voelde zich daar 
tusschen geworpen,
tusschen zijn kameraden, zoo zooals
een 
niets-waardige, maar die door de andren
eerst een waardige wordt en 
zuiver klaar. 
"En als de arbeiders van ééne natie
zich stortten in den politieken 
strijd
om de staatsmacht, zij vielen den staat aan
en als alle 
arbeiders aller naties
dit deden en zich stortten op het land
van den 
staat, zooals nu de zeegolven
aller oceanen bruischen op het land--
dan werden de arbeiders zelf het land,
het vaste rustig land der 
eeuwigheid,
en Vrijheid zou met de arbeiders wonen,
en alle 
menschen waren eeuwig vrij."
Het leek wel of de reednaar werd zijn stem,
zijn stem van goud, en 
dat goud weer de Vrijheid.
De Vrijheid steeg op en verdoofde alles
rondom Willems ooren. Er werd gesproken
nog aldoor veel, hij 
hoorde het niet meer.
Hij zag in het ovalen duister de
Vrijheid gaan, 
haar smijdig goud figuurtje.
Hij zag de drommen van zijn kameraden
donker blauwgroen, en haar tusschen hen komen
met haar gouden 
lach over al haar leden.
En zooals een die aan de donkre zee
zit, en 
de vioolkleurige heft haar stem,--
voor hem niet, maar lijkt slechts 
voor zich te ruischen.
Hij kijkt slechts naar de zon, hoe goud die is,
en goud heengaat en trekt, zoo was ook hij.
Hij zag alleen nog maar 
de gouden Vrijheid,
en begreep, en luisterde hoe zij ging. 
En toen de vergadring uit was en in
een wolk zich oploste, toen ging 
hij heen.
Veranderd. Zijn hart had weer iets anders
gekregen en 
verloren, 't Voelde nieuw aan.
En in zijn voeten liep reeds half de 
Vrijheid. 
IV. 
Toen de ochtend stil was als een heilig water,
trad hij de kamer waar 
de meublen bruin
ware' in, de lucht hel, het stof roerde niet.
Het 
goud stroomde buiten al door de straten,
en langs de wolken zeer wijd 
heengestrekt.
Zoo stil als een jonkvrouw de eerste droomen
der 
liefde waarneemt, duizelde hem om 't hoofd:
De arbeiders beklimmen 
de ochtendhoogten. 
Zacht als een diepe nis leek hem de kamer,
het hoogst in 't huis, 
uitziende op den hemel,
en 't arme bruine deurtje van de kast
naast 
het raam, naast den openen hemel,
leek hem te bergen 't allerrijkst 
geheim.
Hij trad toe, en hij strekte zijne handen,
en nam het boek, 
het gele, uit de kast,
en droeg het stil naar de vierkanten tafel,
en 
zette zich en legde het open. 
En zooals eene die zich voor het eerst
zet bij een veelgeliefde, zat hij
neer,
en deed het oor open voor 't wonderboek.
Hij keek er in 
zooals wie in een water
kijkt buiten onder boomen, het zwart water
is licht van kabbelingen van de zon.
En stil begon de wetenschap te 
spreken. 
"De arbeid maakt alles van uit de aarde.
De arbeiders huwen zich met 
de aarde.
De arbeiders de Man, en zij de Moeder.
En 't Kind is het 
Werk, dat uit steen en aarde
oprijst. Het alomtegenwoordig 
Arbeids-Werk. 
Maar ach--dat kind het wordt aan hem onttrokken,
die de vader was. 
En 't wordt hem weggesleept
in andre huize', en niet met hem gedaan
zooals hij wenschen zou. En de vader
blijft arm en kinderloos: de 
arbeider." 
Hij staarde met groote oogen in het boek,
zooals een kind dat voor 
het eerst een onrecht
ziet, met groot oog vol pijn er star naar kijkt.
In de zachte ochtend was het een verschrikking,
zooals de nacht is, en 
zijn oog ging open
zooals de nacht, en zijn hart als de nacht.
Hij 
was zeer jong, hij was als eene bloem. 
En terwijl buiten de lichtlelies groeiden,
boog hij zijn hoofd ter neder 
in de schauw,
de bruine, die daar voor zijn voorhoofd was,
en las 
van daaruit, van uit paarsche scheemring
naar 't gele boek, dat zijn 
letters zwart straalde: 
"Maar de Arbeid heeft zooveel afgestaan
aan den Rijkdom, de 
Rijkdom is zoo groot
geworden, dat zij de Arbeid heeft verkeerd
van klein en hout in groot en staal, dat rijk
is geworden het 
Arbeids-Instrument.
En millioenen zijn daardoor beroofd
van 't 
houten kleine werktuig, en nu arm
en bezitloos is de Meerheid der 
Menschen." 
Zooals uit 't diepe ruischen van de zee
der kerk het orgel klaar begint 
te spelen,
zoo klonk van uit het ruischen van de letters,
die hij daar
vóór op de tafel zag,
de diepe beteek'nis der wetenschap.
En zijn 
hoofd was zooals een gouden vrucht,
die van een boom over een 
water hangt
in September, als het water opgeeft
de gouden stralen 
van de middagzon.
En in zijn hoofd steeg op 't arbeidersbloed,
het 
bloed des overwinnaars, dat anders
bruischt dan het bloed van den 
verslagene,
want dat is flauw en leekt flauw bloedend heen.
En als 
een stier, die op de weide komt,
in 't Voorjaar, op het zwellend    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
