kind aan een hand kon uitgaan. Daar ze van dit alles niets meer te doen 
had, trachtte ze zich op kantwerken toe te leggen. Haar grove vingers 
braken de draden; ze had oor naar niets, sliep niet meer, en was, zooals 
ze 't noemde "ondermijnd". 
"Om haar zinnen wat te verzetten", vroeg ze, of haar neef Victor nu en 
dan eens op bezoek mocht komen. 
Sinds kwam hij Zondags na de mis, met rozen op de wangen, de borst 
bloot, en om hem heen de geur nog der velden waardoor zijn weg hem 
geleid had. Dadelijk zette ze een bord voor hem bij. Als ze dan samen 
ontbeten, zaten ze tegenover elkaar, en terwijl ze zelf zoo min mogelijk 
at om de onkosten weer uit te sparen, stopte ze hem zóó vol dat hij ten 
slotte in slaap viel. Bij 't eerste luiden der vesperklok maakte ze hem 
wakker, borstelde zijn broek af, strikte zijn das en ging kerkwaarts, met 
moederlijken trots op zijn arm leunend. 
Hij moest, op aansporing van zijn ouders, elken keer probeeren iets van
haar los te krijgen, hetzij een buil bruine suiker, zeep, brandewijn, soms 
zelfs geld. Hij bracht zijn goed mee om te doen verstellen, en ze nam 
dit werk op zich, blij dat er een reden was die hem tot terugkomen 
noopte. 
In Augustus nam zijn vader hem mee op de kustvaart. 
't Was vacantietijd. De komst van de kinderen troostte haar. Maar Paul 
kreeg nukken, en Virginie was over den leeftijd heen dat ze met "je en 
jou" mocht aangesproken worden, dit kwam hun omgang bemoeilijken, 
werd een hinderpaal tusschen haar beiden. 
Victor voer achtereenvolgens naar Morlaix. naar Duinkerken en naar 
Brighton, en kwam haar na iedere reis een geschenk brengen. Den 
eersten keer was 't een schelpendoos; toen een koffiekop; den derden 
keer een groote peperkoekenman. De jongen knapte op, was 
welgebouwd, er kwam wat dons op z'n bovenlip, hij had een goedigen, 
vranken oogopslag, en droeg een leeren hoedje, achterover geschoven 
als dat van een loods. Ze had altijd plezier in zijn vertelsels doorspekt 
met zeemanstermen. 
Op een Maandag, 14 Juli 1819 (ze vergat dien datum niet), kwam 
Victor haar zeggen, dat hij voor de groote vaart was aangemonsterd, en 
dat de paketboot hem overmorgen-nacht van Honfleur tot bij den 
schoener zou brengen, die binnenkort van Havre uitzeilde. Misschien 
zou hij twee jaar wegblijven. 
Het vooruitzicht van een zoo lange afwezigheid was een groot verdriet 
voor Félicité; en om hem nog eens vaarwel te zeggen, trok ze, 
Woensdag-avond, toen mevrouw gegeten had, haar klompschoenen aan, 
en legde ze in minder dan geen tijd, de vier mijlen af die Pont-l'Évêque 
van Honfleur scheiden. 
Toen ze bij den Calvarieberg kwam, sloeg ze, in plaats van links, rechts 
af, verdwaalde tusschen de scheepswerven, liep terug; de menschen, 
die ze aanklampte, zeiden dat ze zich moest haasten. Ze liep de heele 
havenkom langs, die vol schepen lag, struikelde over de trossen; dan 
helde het terrein laag af, de lichten stonden schots en scheef door elkaar, 
en ze meende van de wijs te zijn, toen ze paarden zag in de lucht. 
Langs den kaderand stonden er andere te hinniken, verschrikt door de 
zee. Een takel hief hen op en liet ze neer op een boot, waar reizigers 
zich verdrongen tusschen de ciderfusten, de kaasmanden, de zakken 
met graan; men hoorde kippen kakelen; de kapitein vloekte, en een
scheepsjongen stond, onverschillig voor dit alles, met de ellebogen op 
den ankerbalk te leunen. Félicité, die hem eerst niet herkend had, riep: 
"Victor!", hij zag op, ze wilde op hem toesnellen, toen eensklaps de 
treeplank werd ingehaald. 
Vrouwen trokken al zingend de paketboot de haven uit. De spanten 
kraakten, zware golven sloegen tegen den voorsteven. Het zeil was 
gekeerd, men zag niemand meer;--en op de zee in den zilverschijn der 
maan, was ze een zwarte vlek, die aldoor bleeker werd, wegdook en 
verdween. 
Toen Félicité langs den Calvarieberg terugging, wilde ze wat haar 't 
liefste was God aanbevelen, en ze bad langen tijd, recht staande, het 
gezicht nat van tranen, de oogen naar de wolken. De stad sliep, 
douanen wandelden op en neer, en zonder ophouden viel het water, 
ruischend als een stortvloed, door de sluisgaten. 't Sloeg twee uur. 
Vóór het dag was, zou ze in het klooster niet terecht kunnen, 't Zou 
zeker erg lastig voor mevrouw zijn, wanneer ze te laat thuiskwam, en 
ondanks haar verlangen het andere kind aan 't hart te drukken, liet ze 
Honfleur achter zich. De meiden van het logement werden juist wakker, 
toen ze Pont-l'Évêque inkwam. 
De arme jongen zou dus maandenlang over de golven moeten zwalken! 
Zijn vorige reizen hadden haar niet ongerust gemaakt. Van Engeland en 
Bretagne kwam men weer terug; maar Amerika, de koloniën, de 
eilanden, dat lag verloren ergens in een geheimzinnige hemelstreek aan 
't ander einde der    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.