en gerst rijpen in den winter en worden geoogst in het 
begin der lente. In sommige streken, in Djiruft bij voorbeeld, vormen 
mooie plateaux, die tot 2700 M. hoog worden, het zuidelijkste gedeelte 
van het perzische bergstelsel, waarin de bergketenen zoo ongeveer in 
noordwestelijke richting loopen. In het Zuiden van Kirman treft men 
toppen aan, die bijna tot 5000 M. reiken. In het Noorden en Oosten der 
provincie vermindert de hoogte geleidelijk, maar de bergen dicht bij de 
hoofdstad zijn hoog, om echter al spoedig voor de lage, eenzame vlakte 
van de Loetwoestijn plaats te maken. 
De beste beschrijving, die men van de geheele provincie kan geven, is, 
dat zij voor een deel zuiver woestijnachtig is en voor een ander deel 
verscheiden oasen vertoont. Zoo breidt zich de woestijn wel ten westen, 
ten zuiden en ten oosten van Kirman uit, maar op een afstand van 
eenige mijlen vindt men kleine dorpen en hier en daar grootere 
nederzettingen, in stand gehouden door bronnen, die in 't bergland 
opborrelen en welker water door kanats naar de vlakte wordt geleid. 
In sommige gevallen kan de eerste bron zich wel op 120 M. diepte 
bevinden, en nieuwe putten moeten dan gegraven worden op kleine 
onderlinge afstanden. Het is onmogelijk, de geduldige vlijt der boeren 
niet te bewonderen, die erin slagen hun bestaan te verzekeren met zoo 
groote inspanning. Dikwijls kan een hevige regen of een zandhoos de 
kanalen verstoppen. 
Natuurlijk zijn de rivieren van geen beteekenis. Alleen de Halil Roed 
verdient te worden genoemd. Zij ontspringt ten zuiden van de groote 
keten, die ik noemde, loopt door het district Djiruft en stort zich in de 
Bampoer. Er is tot heden geen poging gedaan, om het water voor 
besproeiïng te gebruiken. 
Ook heeft men geen voordeel weten te trekken van den regenval. Daar 
die te Teheran ongeveer 25 cM. bedraagt, mag men voor Kirman een 
gemiddelde hoeveelheid van 17 cM. aannemen of iets minder. Maar er 
zijn op dat punt groote verschillen tusschen de districten. Dat van 
Djiruft is het meest begunstigd.
Op de hooge plateaux wordt het begin van 't voorjaar bedorven door 
aanhoudende hevige winden en stormen, die uit het zuidwesten 
geweldige massa's stof aanvoeren. De onweersbuien zijn in goede jaren 
talrijk. Te Kirman zijn de dagen in het midden van den zomer warm, 
maar de nachten zijn aangenaam, en er is in den namiddag meestal wat 
wind. De hitte is voorbij tegen het einde van September. Na de 
herfstnachtevening is er meestal eenige dagen lang mist en nevel. Dat 
zal wel de mist zijn, waarvan Marco Polo zegt: "En gij moet weten, dat 
als de Caraona's een strooptocht willen doen, zij sommige 
tooverspreuken bezitten, waardoor ze duisternis kunnen brengen over 
het aangezicht van den dag, zóó dat ge nauwelijks uw buurman, die 
naast u rijdt kunt herkennen, en zij kunnen die verduistering tot zeven 
dagen doen duren." 
Op deze uitzondering na is de herfst verrukkelijk, ofschoon de Perzen 
de temperatuur te laag vinden en er koorts van krijgen. Dat laat zich 
verklaren, daar zij teveel vruchten eten. In den winter vriest het sterk en 
meestal is de lucht volkomen helder. Gewoonlijk valt er eenige regen 
tegen het eind van November en een weinig sneeuw valt in December. 
In Januari heeft men, als het een goed jaar is, drie of vier dagen van 
zwaren sneeuwval; maar de sneeuw smelt spoedig in de vlakte. Zoo 
zingt de dichter Omar Khaygam: "De hoop der wereld, waar de 
menschen hun hart op stellen, wordt asch of wordt werkelijkheid; maar 
dan, evenals de sneeuw op de stoffige woestijnoppervlakte, schittert zij 
een kort oogenblik en verdwijnt." 
Maar toch zou zonder de bergen, die de schatten aan sneeuw bewaren 
voor de tijden van nood, zuidoostelijk Perzië volkomen onbewoonbaar 
zijn. In Garmsir zijn de wintermaanden zeer aangenaam, maar zelfs in 
Maart wordt een tent verbazend warm, en de zomer is drukkend en 
ongezond, ofschoon op vele plaatsen gemakkelijk bestijgbare bergen 
koelte bieden. 
De bevolking van deze groote provincie telt misschien 750,000 
inwoners, die men kan verdeelen in lieden met vaste woonplaatsen en 
in nomaden; de laatsten zijn zeer talrijk. De menschen uit de steden en 
dorpen zijn voor het meerendeel Iraniërs. De horden der overweldigers,
die achtereenvolgens kwamen opdagen, hebben bijna altijd een 
zwervend leven geleid, een leven zoo ongeveer als ons in het Boek Job 
wordt beschreven. 
De reiziger, die uit Europa komt, vindt de onvruchtbaarheid van het 
land verschrikkelijk, en wat treurig mag heeten, zij is bezig toe te 
nemen. Naarmate de bevolking zich meer aan vaste woonplaatsen 
gewent, raakt de voorraad hout meer uitgeput, vooral door het werk der 
kolenbranders. Steenkolen zijn er in het land niet, en op bijna geen 
enkelen berg vindt men een echt bosch. Meestal treft men min of meer 
verspreide boschjes aan van struiken; die de gomsoort tragacanth 
leveren of de assa foetida, die    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.