overzijde, de noordzijde van het meer gelegen, dat is aan den zonnekant. 
Het gure winter- en voorjaarsklimaat noodzaakt de menschen, daar 
nauwkeurig op te letten; men bouwt altijd aan den noordkant. 
Vindt men aangenaam gezelschap in de hotels, dan gaat men laat naar 
bed; 't blijft te lang licht, en men raakt daardoor de rekening kwijt. Dien 
ten gevolge is ook niemand 's morgens vroeg bij de hand en men kan 
zelden voor 's morgens acht uur zijn ontbijt krijgen. 
De landelijke hotels in Noorwegen zijn hier en daar wel eens 
weelderiger ingericht, maar overal zijn ze zindelijk en eenvoudig. De 
bediening geschiedt door meisjes, die bijna overal de hardanger dracht 
dragen, die zeer flatteert. Een hotelier heb ik alleen maar in de grootere 
hotels ontmoet; gewoonlijk wordt men ontvangen door een huisknecht, 
die tevens zoowat voor portier speelt, 't is de "borstaren", misschien wel 
de hotelhouder zelf en na het toewijzen der kamer heeft men verder 
alleen met die dametjes in het hardanger costuum te doen. Treedt men 
de eetkamer binnen, dan maakt de kellnerin eene aardige buiging voor 
u, of liever 't is geen buiging maar een soort van danspas, die 
allerbevalligst is. De bediening is kalm en gewoonlijk goed; slechts bij 
uitzondering treft men "fröken" (kellnerinnen) aan, die trachten de 
aandacht op zich zelf te vestigen.
Grindaheim verliet ik 's morgens ongeveer 10 uur weder. De 
weêrsvoorspelling was uitgekomen. Het was helder weêr zonder zon; er 
woei een ijskoude noordenwind. Er waren nog al reizigers, en als men 
dan niet 't eerste klaar kan zijn en weg kan komen, dan is het verkieslijk, 
dat men wat langer wacht en bijv. een half uur nadat het laatste rijtuig 
vertrekt, anders heeft men gedurende den geheelen rit last van het stof 
der voorrijdenden. 
Na anderhalf uur rijden en loopen, want er was een stuk oude weg in, 
dat bij niets anders te vergelijken was dan bij eene rutschbaan, 
bereikten wij het einde van Vangsmjösen bij het kerkdorpje Oije, waar 
de Baegna zich met een grooten mooien waterval in het meer uitstort. 
Nu gaat het met een grooten boog in het dal omhoog; straks nog steiler; 
gelukkig dat de wind nu wat meer van achter is, want hij is snijdend 
koud; de streek wordt eenzaam, woningen ontbreken, vee of menschen 
zijn nergens meer te zien; eindelijk iets omlaag en men bereikt 
Skogstadt, een tegen de helling van een berg aanleunend gehucht, waar 
men weder van paard en rijtuig verwisselt. Maar dit is ten minste weêr 
een ruim dal, waar wat groen te zien is; waar zelfs dicht bij de rivier 
struiken groeien en waar menschen en vee zijn. Hier en daar gaat men 
over de rivier en over woeste bergbeken, men ziet nog al veel 
watervallen van de bergen afstorten; ze zijn als zilveren banden, die er 
langs afhangen, want door den afstand ziet men geen beweging in het 
water. Een bergmeertje, het Sutrovand, geeft eene prettige afwisseling, 
en men komt te Nystuen, de plaats waar gemiddagmaald zal worden. 
Het hotel Nystuen was vroeger eene door de regeering ondersteunde 
zoogenaamde Fjeldstue. Fjeld is eene berghoogvlakte, en stue 
beteekent houten huis. Toen er nog weinig gereisd werd onderhield de 
regeering hier en daar op die kale, verlaten hoogvlakten herbergen voor 
de zeldzame reizigers. Nystue was de stue op het Fillefjeld. Het hotel 
kwam achter aan het meer uit, en men had van uit de veranda's aardige 
kijkjes op dat watervlak, wat verder op stonden een paar 
visschershutten aan den oever, en dan was er nog een post-, telegraaf- 
en telefoonkantoor, verder zoo ver 't oog reikte niets. 
Geen wonder dat de fröken aan mijne uitspraak merkte dat ik geen 
Noor was, en dat gaf haar aanleiding tot het uitpakken van een flink
engelsch. Zij was, en velen van hare soort waren in gelijk geval, als 
kind met hare ouders, naar Amerika getrokken, en konden nu 
teruggekeerd wat meer verdienen omdat zij engelsch sprak. De juf was 
verder ook nog mededeelzaam en vertelde me dat ze naar Noorwegen 
teruggekomen was, in de hoop te zullen trouwen en dan met haren man 
terug te gaan naar Amerika, waar men volgens haar beter leven kon. 't 
Gesprek was nog niet uit, want ziende dat ik vrij wat moeite had om 
mijn vleesch te snijden, en nog meer om het in den mond fijn te krijgen, 
terwijl ik waarschijnlijk ook wel een zuur gezicht trok over den 
flauwen zoeten smaak, vertelde ze al verder, dat ze mij op 
rendiervleesch onthaalde. Men had op die afgelegen plaatsen maar een 
beperkten voorraad van versch rund- en kalfsvleesch, en kwamen er 
dan meer gasten, dan waarop gerekend was, dan schoot dat vleesch te 
kort en dan werd maar een rendier geslacht. Maar uit economie werden 
daar altijd de oudste dieren voor genomen, en dus kregen de gasten 
onuitsprekelijk taai vleesch    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.