de hooger ontwikkelde diersoorten 
betrekking. De dieren die nog op een lagen trap staan worden in hun 
jeugd niet onderricht; om de eenvoudige reden dat ze maar zoo'n 
schijntje hoeven te weten en 't met hun instinct alleen wel af kunnen. 
De meer ontwikkelde echter moeten niet alleen zichzelf kennen, maar 
alles weten van de wezens die onder hen staan, omdat ze van die 
wezens afhankelijk zijn--het is hun voedsel; en een beetje moeten ze op 
de hoogte wezen van de schepsels die hun weer de baas zijn, omdat ze 
er zich door list of vlugheid tegen beveiligd moeten houden. En instinct 
alleen is voor deze dingen niet voldoende. Slechts een zorgvuldige, 
moederlijke opvoeding kan die leemte aanvullen en dat kleine, wilde 
goedje klaarmaken voor hun strijd met de wereld. 
Voor zoover ik heb kunnen nagaan, krijgen jonge visschen 
hoegenaamd geen opvoeding van hun ouders. Sommige laten zich maar 
gaan, waar ze den minsten tegenstand ondervinden en zakken stroom-af
naar zee. Komt de tijd van kuitschieten weer, dan zoeken ze den weg 
van de zee naar de rivier terug--steeds dezelfde rivier is het--, waar ze 
werden uitgebroed. De meening is geuit, als zou dat heen- en 
weertrekken uit instinct gebeuren, maar daar ben ik nog zoo zeker niet 
van. Ik geloof--en dat geloof berust op de bijzondere studie die ik van 
forellen en zalmen gemaakt heb en op onlangs verschenen 
mededeelingen over diepzee-onderzoek--dat ze de groote visschen uit 
dezelfde rivier, die op grooter of kleiner afstand onder de kust in 
scholen worden aangetroffen, volgen, en niet alleen gehoorzamen aan 
hun instinct. 
In alle geval gaat dit zoo bij de vogels. Het instinct, dat hen tot den trek 
drijft, is eenvoudig een aandrift, die nauwelijks méér met het verstand 
te maken heeft dan bij ratten, bij eekhoorntjes, bij kikkers, bij wie zich 
op sommige tijden dezelfde sterke neiging tot trekken openbaart. Als ze 
aan zichzelve werden overgelaten, zouden de jonge vogels in het 
Noorden of in 't Zuiden nooit hun nest terugvinden. Er is echter iets 
anders dat hen drijft, nog sterker, en wel dit: ze willen met den troep 
meevliegen. De jonge sluiten zich dus aan bij de trekkende 
vogelscharen en leeren door de oude, die meer ervaring hebben, en niet 
door hun instinct, den veiligen weg naar de kust kennen--de zeeën over, 
wildernissen door, nog door geen menschelijken voet betreden, tot daar 
waar hen een ongestoorde rustplaats en voedsel wacht. 
De eenige uitzondering op dien regel, voor zoover mij bekend is, 
maken de plevieren misschien. De jonge trekken een dag of tien of 
twaalf vroeger dan de oude naar het Zuiden, het groote gebied van 
Labrador tot Patagonië over. In een groote vlucht jonge goudpluvieren, 
die door een plotselingen zuidoosterstorm gedwongen waren op onze 
kust aan land te gaan, heb ik er een enkelen keer twee, drie oude 
waargenomen, kenbaar aan hun zwarte borst; en ik twijfel er geen 
oogenblik aan of deze oudere vogels zijn de gidsen. Ook komt het mij 
voor alsof zij bevelen geven bij de eindelooze vliegoefeningen, die de 
plevieren zoo geregeld houden als een peloton soldaten. 
Onze bewering krijgt nog steviger bewijsgronden, wanneer we bij de 
hoogere soorten komen. Het voornaamste en krachtigste instinct is daar,
evenals bij kinderen, de gehoorzaamheid--maar er bestaat een 
belangrijk verschil tusschen die twee, tusschen het jonge menschelijke 
en het jonge wilde dier. De eenige gedachte die het dier bezielt, die 
door dagelijksche oefening bij hem was gewekt en versterkt, is deze: 
dat het er voor hem alleen op aankomt in de wereld op bevelen te letten 
en ze oogenblikkelijk te gehoorzamen, totdat hij groot is geworden en 
langzamerhand op zichzelf leert passen. Het kind daarentegen, dat tot 
in het oneindige toe verwend en vertroeteld wordt, dat maar geluid 
hoeft te geven en iedereen luistert er naar en er wordt een drukte van 
gemaakt alsof het een bevel van den koning zelf was, het kind verliest 
daardoor dikwijls genoeg het reddende gehoorzaamheidsinstinct en 
groeit op bij de gedachte, dat het in de wereld slechts bevelen heeft uit 
te deelen die anderen moeten gehoorzamen. En is het kwaad gebeurd, is 
het drie of vijf of twintig jaar, dan moeten wij het de gehoorzaamheid 
gaan bijbrengen die nooit had mogen verloren gaan; want zonder 
gehoorzaamheid is het leven een last. 
Wij wenden ons zoo dikwijls weer tot het dierenleven, met de gezonde, 
weldadige gewaarwording, hoe de levenswet in dat rijk wordt gekend 
en geëerbiedigd. Gehoorzaamheid is alles voor het dier, dat zijn bestaan 
in de natuur heeft. Het is de cijns, dien de onwetendheid onbewust en 
ongemerkt aan de wijsheid, de zwakke aan den sterke betaalt. Dat 
begrijpen alle moeders in de natuur, van den patrijs af tot den panter toe; 
en steeds maar weer, op lange zomerdagen, in stille, ster-heldere 
nachten, geven zij er onderricht in, totdat de jongen van hun 
gehoorzaamheidsinstinct    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
