Dierenleven in de wildernisSchetsen uit het leven der dieren hun natuurlijke aanleg | Page 2

William J. Long

vaste land terugzochten. Toen ze dit eindelijk bereikten, krabbelden ze
naar boven, piepten, schudden zich af, keken nog eens benauwd naar de
rivier en glipten dan hun hol in. Een poosje later kwamen ze heel
behoedzaam weer voor den dag, maar geen vriendelijke
overredingskracht van de moeder kon er hen toe krijgen nu eens op hun
eigen houtje te probeeren in het water te springen; en al vleide ze nog
zoo, al rolde zij jolig in de dorre bladeren, het gaf alles niets--zij
bedankten er dien dag voor weer op haar rug te klimmen, zooals ik
deze en vroeger andere jonge otters zonder zich een oogenblik te
bedenken wel twintig keer had zien doen.
Toen ik na dat merkwaardige voorval door het schemerige bosch naar
huis ging, moest ik er aldoor aan denken hoe ikzelf op net zoo'n manier
had leeren zwemmen van een grooter jongen. Hij van zijn kant was niet
zoo behulpzaam, maar genoot des te meer, en van den mijnen kwam er

heel wat meer geplas en gespartel aan te pas dan bij de vorderingen van
de jonge ottertjes.
Dat merkwaardige tooneeltje aan de kalme rivier--en zoo worden er 's
zomers in 't bosch wel duizenden opgevoerd, zonder dat iemand er op
let--opende mijn oogen het eerst voor het feit, hoe het dier dat in het
wild leeft bijna alles wat het weet op dezelfde wijze moet leeren als wij;
en om het te leeren moet een ander het hem bijbrengen. Daaraan dacht
ik toen ik uit mijn oude opschrijfboekjes en zomersche dagboeken deze
schetsen verzamelde. Vanzelf scharen zij zich om één hoofdgedachte;
deze namelijk: van hoe vér-strekkenden invloed de eerste opvoeding op
het verdere bestaan van elk levend wezen is.
Dat een dier dezelfde opvoeding krijgt als wijzelf en deze dus
hoofdzakelijk van het onderwijs afhangt, is misschien een nieuw
gezichtspunt op 't gebied der natuurlijke historie. De meeste menschen
wanen dat een dierenleven in de natuur geheel beheerscht wordt door
zijn instinct; en zij die meenen dat een kinderkarakter al grootendeels
door de erfelijkheid voorbeschikt is hooren tot diezelfde groep van
menschen. Ik voor mij ben er na al die jaren, dat ik de dieren in hun
gewone doen heb waargenomen, van overtuigd dat het instinct lang
zoo'n groote rol niet speelt als wij steeds gemeend hebben; dat het niet
van het instinct afhangt of een dier al dan niet ondergaat in dien
voortdurenden strijd om 't bestaan, maar wel van de leerschool die het
bij zijn moeder heeft doorloopen. En hoe meer ik van kinderen zie, hoe
vaster het bij mij staat dat de erfelijkheid (niets dan een andere naam
voor een geheel van instincten, die langzamerhand een hoogeren graad
van ontwikkeling bereikt hebben) slechts een geringe rol speelt in de
geschiedenis en de bestemming van het kind, maar dat oefening er voor
in de plaats komt, er den voornaamsten factor van vormt--oefening in
de jeugd. Loyola, met zijn zeldzaam diepen kijk op al wat het
kinderleven betreft, had gelijk toen hij zoo ongeveer het volgende zei:
"Geef mij een kind tot zijn zevende jaar, dan doet het er niet veel meer
toe bij wien het later komt, want mij hoort het toe voor tijd en
eeuwigheid". Zet zeven weken in plaats van zeven jaar, en ge zult een
flauw besef krijgen van het plan waarnaar onbewust elk moedertje in de
natuur handelt.

Om het waarschijnlijke van deze bewering aan te toonen zijn er van die
eigenaardige feiten en kenmerkende trekjes genoeg uit het dierenleven
te zien, zelfs voor hem die maar af en toe in bosch en veld op
verkenning uit is.
De jongen die door een ernstig ongeluk of, nog droeviger, door boos
opzet van hun moeders opvoeding verstoken blijven hebben niet veel
aan hun instinct, want zij zijn steeds de eersten die het onderspit delven
in hun strijd tegen de sterkeren. In de uitgestrekte bosschen worden zij
alleen groot, die hun natuurlijke voorgangers volgen tot ze wijs genoeg
zijn. Wanneer de zomer lang duurt en de opvoeding van de kleintjes
voltooid is, krijgen de dieren nog wel eens jongen, broeden de vogels
voor de tweede maal, maar die worden dan gewoonlijk tegen den
winter aan hun lot overgelaten, eer hun eenvoudige opvoeding ook
maar half voltooid is. Overgelaten aan hun instinct, onvoldoende
voorbereid, vallen zij ten prooi aan de zwervende roofdieren, die
hongerig in de natuur rondsluipen, terwijl de jongen die een betere
leerschool doormaakten leven en gedijen--in dezelfde bosschen, te
midden van dezelfde gevaren. Ja, wat nog meer zegt: huisdieren, wier
natuurlijke aanleg bewaard bleef, maar die de kunstjes niet kennen
welke een wilde moeder hun zou hebben geleerd, denken er niet aan
partij te trekken van hun omgang met den mensch, maar staan bijna
hulpeloos, als ze bij ongeluk het spoor bijster raken of het oude, vrije
leventje in de bosschen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 41
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.