Die dure en vaak zoo weinig 
nuttige reis is dus voor jonge lieden niet noodig ter voorbereiding van 
een rol van beteekenis in Indië. 
Ofschoon de stad Junagadh in de vlakte ligt, ziet zij er ondanks de 
moderne gebouwen en de rechte straten schilderachtig uit. Als men de 
oogen opslaat, ziet men de kanteelen van het fort en de toppen van den 
Girnar, die een indrukwekkenden achtergrond vormen en 
belangwekkende historische herinneringen oproepen. 
Tijdens ons verblijf werd er over niets anders gesproken dan over het 
verblijf van Lord Curzon, dat een waar succes was geweest. Er was 
veel troepenvertoon geweest; er waren eerebogen opgericht en een 
optocht van olifanten, geleid door ruiters op rhinocerossen. Des avonds 
had een prachtige illuminatie de bevolking verheugd. Wat Lord Curzon 
vooral genoegen deed, was het zien van de velden, die het einde van 
den hongersnood aankondigden en daarmee tevens den terugkeer van 
overvloed, want vele streken zijn zoo vruchtbaar, dat men er driemaal 
in het jaar kan oogsten. 
De oorsprong van Junagadh verliest zich in den nacht der tijden. Met de 
Chudasama's als heeren van het land, komt men bij de historische tijden; 
zij brachten een beschaving, waarvan de kunst nog sporen heeft 
nagelaten op de rotsen van den Girnar. 
In de 16de eeuw na hun val vernemen wij, dat Sorath in den tijd van 
Akbar in negen afdeelingen was verdeeld, elk door een anderen stam 
bewoond. De eerste, het nieuwe Sorath, was lang onbekend gebleven 
door de vele bosschen en de ontoegankelijke bergen. Er was, zoo 
vertelt een geschiedschrijver, een fort, dat Junagadh of Uperkot heette 
en dat vroeger door sultan Mahmoed veroverd werd, die aan den voet 
van het fort Moestafabad de moderne stad oprichtte. De gewoonte, om 
haar enkel aan te duiden door het woord durg of gadh, dat is vesting, 
dateert al uit zeer vroege oudheid. Daaruit blijkt, dat dit het fort bij
uitnemendheid was. 
In het begin der vorige eeuw, in 1822, bezocht kolonel Tod Junagadh, 
dat nog door wouden was ingesloten over een uitgestrektheid van 
verscheidene mijlen, wouden zoo dicht, dat men er alleen in kon 
binnendringen door de lanen, uitgespaard, om met de naburige plaatsen 
gemeenschap te onderhouden. 
De bevolking bestond uit dezelfde bestanddeelen als tegenwoordig, 
Brahmanen, Mohammedanen, landbouwers als Ahirs, Koli's enz. en 
Rajpoeten. Er waren niet meer dan een paar duizend inwoners, en nu 
zijn er niet minder dan dertig duizend. Wat den vorst aangaat, hij had 
geringe inkomsten en weinig eerzucht. 
De groote monumenten, moskeeën, paleizen en graven zijn modern. 
De stad heeft de muren behouden, waarmee Mahmoed haar begiftigd 
had en daarbinnen ontwikkelt zij zich nog. Rondom de citadel is een 
verlaten en onbebouwd gedeelte, waar men veel ruïnen vindt. Het strekt 
zich uit tot aan den voet der muren; maar daarachter begint het vrije 
veld met mooie woningen, o. a. die van den vizier. De tuinen bij die 
villa's en de vruchten, die men er oogst, zijn vermaard. 
Het aanzien van de straten wijst op welvaart; de bazars zijn goed 
voorzien en leveren alle mogelijke producten der plaatselijke industrie. 
Het zou eigenlijk het aardigst wezen, naar Junagadh te gaan in den tijd 
der bedevaarten, die jaarlijks uit alle deelen van Indië er bijna honderd 
duizend geloovigen doen samenstroomen. De menigte kampeert vaak 
in de open lucht en bij den Girnar worden logeerhuizen voor de armen 
ingericht, waar de menschen ook kosteloos worden gevoed. De 
bedelaars van beroep, de sadhoes, schuilen waar ze maar kunnen, 
dikwijls tusschen de ruïnen. De bedevaarten hebben altijd plaats in den 
winter; dan is het klimaat zeer gezond, vooral in Januari en Februari; 
maar het wordt ongunstig in den warmen tijd, wanneer dan ook de 
bevolking naar de bergen trekt, en dat wel al van de maand Mei af. 
Aan den Girnar zijn in de buurt van de tempels hôtels gebouwd, maar 
het schijnt dat het er niet gezond is. De weinige Europeanen, die hier
wonen, gaan liever naar de zee, naar Veraval, dat vroeger een 
eenvoudige inschepingsplaats was voor de Mohammedanen, die zich 
naar Mekka begaven, en nu een stad is van meer dan 12.000 inwoners, 
met een spoorweg verbonden aan Junagadh en station voor de 
stoombooten, die geregeld dienst doen tusschen Bombay en Kathiawar. 
Het paleis van den Nabab ligt in de hoofdstraat van Junagadh; daar Z. 
H. afwezig was, konden wij er niet worden toegelaten, ik heb er alleen 
van kunnen zien den mooien gevel van stuc en de terrassen; maar ik 
weet, dat het inwendige weelderig is ingericht, misschien wel al te 
modern. Het is een ongelukkige neiging van de indische vorsten, dat ze 
onze europeesche producten stellen boven die van hun eigen industrie. 
Zoo is het mooie Lal Bagh een echt anglo-indisch huis; men waardeert 
wel het comfort, dat men er geniet, maar de inlandsche 
handwerkslieden hebben niet veel verdiend aan de meubileering. 
Ten noordwesten    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.