Vlaamsche 
boeken. De Coster en Dillens doen verscheidene reizen door Zeeland 
en Vlaanderen: de "Legende van Uilenspiegel" was van dan af geboren 
in De Coster's brein. 
De Legende van Uilenspiegel en Lamme Goedzak, in de letterwereld 
met ongeduld verwacht, verscheen in 1867 in een prachtige uitgave, 
opgeluisterd met twee en dertig etsen van negentien talentvolle 
kunstenaars.
Ziehier wat onder meer drie Fransche bladen zeiden van dat gewrocht: 
La Liberté van 18 December 1868: "'t Is een heldendicht in proza, 
waarin het bloed zoo rijkelijk vloeit als het bier. Men zou zeggen een 
kermis rondom eenen brandstapel". 
Le Constitutionnel, 9 December 1868, wijdde drie groote kolommen 
aan Uilenspiegel, waarin de recensent het boek met Goethe's Faust 
vergelijkt. 
Le Corsaire: "'t Is een heldendicht in proza, 't is de verheerlijking van 
den Vlaamschen geest". 
Heel de Fransche pers deelde dit gevoelen en drukte hare bewondering 
in de vleiendste artikelen uit. 
Onze Busken Huët getuigde: "Hollanders noch Vlamingen bezitten een 
werk over de XVIe eeuw in Vlaanderen, dat met het meesterwerk van 
De Coster kan vergeleken worden". 
Na Uilenspiegel verscheen nog: Voyage de noce (1872) en le Mariage 
de Toulet (1879). 
Edoch De Coster, die in het volle succes van de Légendes flamandes 
zijne vriendin verloren had, zag zich op 29 Juli 1869, wanneer 
Uilenspiegel zoo gunstig onthaald werd, nu nog zijne moeder 
ontrukken. 
Die ramp schokte hem diep in zijn reeds droevig bestaan, want De 
Coster leefde veelal in armoede, niettegenstaande zijn talent en de 
gunst waarmede zijne werken ontvangen werden. Schrale 
schrijversrechten, karige toelagen, luttel betaalde lessen moesten hem 
vrijwaren voor ellende. Hij kloeg dan ook, steeds denzelfden strijd te 
moeten herbeginnen. In 1870 schreef hij: "Hoewel ik veel gewerkt heb 
uit lust en uit liefde, begrijp ik, sedert minder dan drie jaar, de 
schrikverwekkende waarde van het geld en de noodwendigheid van een 
arbeid, die, genoegzaam betaald, den mensch, met den welstand, ook 
vrijheid en vreugde schenkt". 
Maar daarom legde hij zijne fierheid niet af. 
Toen eindelijk de regeering, een tiental jaren vóór zijnen dood, er aan 
dacht de verstandelijke hulpmiddelen van den grooten schrijver ten 
behoeve van het onderwijs aan te wenden, was het te laat. Hij stak zoo 
diep in schulden, dat zijne benoeming geen anderen uitslag opleverde 
dan eene opschudding te verwekken onder zijne schuldeischers, die zijn 
traktement aansloegen en hunne prooi niet meer loslieten.
Toen hij stierf, op 7 Mei 1879, verkeerde hij in de diepste ellende. 
* * * * * 
Den 22n Juli 1894 werd door het gemeentebestuur van Eisene een 
eenvoudig doch treffend gedenkteeken van den beeldhouwer Samuel 
ter nagedachtenis van De Coster ingehuldigd. 
 
DE LAATSTE OOGENBLIKKEN VAN CHARLES DE COSTER. 
Charles De Coster stierf op 7 Mei 1879, te Elsene, in het huis, dat den 
hoek uitmaakt van de Gewijde-Boomstraat, en toen gehuurd werd door 
een fruitverkooper. Heel de woning van den grooten kunstenaar 
bestond uit de twee kamers op de eerste verdieping: de grootste was 
zijn werkkabinet, de andere zijne slaapkamer; daarin stonden een 
ijzeren bed, een kleine tafel, een houten kast, eenige stoelen. 
Hij had zich den dag te voren te bed gelegd: de pisvloed waaraan hij 
leed, en diens noodlottige gezellin, de longtering, waren plotseling 
verergerd. Charles De Coster nam zelden zijne toevlucht tot 
geneesheeren; een zijner vrienden nochtans, M. Kirkpatrick, verschrikt 
over den voortgang van de kwaal, had den heer dokter Vaucleroy, 
geneesheer aan de Krijgsschool, ontboden. Toen deze kwam, vond hij 
aan de sponde van den zieke eene oppasster, die De Coster in zijn 
verheven en grenzenloos medelijden met de onterfden en ongelukkigen, 
bij zich genomen had. Deze arme vrouw, die bij den zieltogende 
waakte, was zelve het toonbeeld des doods; heel haar aangezicht was 
ingevreten door zweren. De geneesheer ging heen zonder hoop den 
zieke te redden, maar hij voorzag toch geen dreigenden dood: hij zou 's 
anderen daags namiddags terugkomen. 
's Anderen daags scheen De Coster zijn nakend einde niet bewust te 
zijn, want hij vroeg noch naar zijnen schoonbroeder, noch naar zijne 
zuster, die hij aanbad. Doch hij wilde zich omringen van vrienden, als 
om zijn lichaam en zijn hart te verwarmen. Hij liet deze roepen, die in 
de nabijheid woonden: zoo werden Félix Bouré, de beeldhouwer, en 
later ik zelf geroepen. Bouré was ziek; hij verwittigde zijn broeder, 
mede een vriend van De Coster: de heer Bouré vond in het werkkabinet 
kapitein Mertens die, diep bedroefd, in de kamer van den zieke niet 
dorst gaan. Deze betoonde een levendige erkentelijkheid aan den heer 
Bouré, die zijn bed wat gemakkelijker schikte en hem te drinken gaf. 
Toen ik en mijne vrouw op onze beurt kwamen, richtte De Coster zich
op in zijn bed en herkende mij heel goed. Kloekmoedig in het aanschijn 
van den dood, had hij nog het gedacht om den heer Bouré en mij aan 
elkander voor te stellen. De heer Bouré bevestigde mij    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
