van Presto hield. Maar hij had toch ook heel 
wat ruimte in zijn hart voor anderen over. Vindt ge het vreemd, dat zijn 
donker slaapkamertje met de kleine ruitjes daar ook een groote plaats 
innam? Hij hield van het behangsel met de groote bloemfiguren, waarin 
hij gezichten zag en waarvan hij de vormen zoo dikwijls bestudeerd 
had, als bij ziek was of 's morgens wakker lag, hij hield van het eene 
schilderijtje dat er hing, waarop stijve wandelaars waren afgebeeld, die 
in een nog stijver tuin wandelden langs gladde vijvers, waarin 
hemelhooge fonteinen spoten en kokette zwanen zwommen; het meest 
hield hij echter van de hangklok. Hij wond die altijd met zorg en 
aandacht op en hield het voor een noodzakelijke beleefdheid naar haar 
te kijken als zij sloeg. Dat ging natuurlijk alleen zoolang Johannes niet 
sliep. Was de klok door een verzuim stil blijven staan, dan voelde 
Johannes zich zeer schuldig en vroeg haar duizendmaal vergeving. Gij 
zoudt misschien lachen, als ge hem met zijn kamer in gesprek hoordet. 
Maar let eens op hoe dikwijls gij bij u zelven spreekt. Dat schijnt u in 't 
geheel niet belachelijk. Johannes was bovendien overtuigd, dat zijne 
hoorders hem volkomen begrepen en had geen antwoord noodig. Maar 
heimelijk wachtte hij toch wel eens een antwoord van de klok of het
behangsel. 
Schoolkameraden had Johannes wel, maar vrienden waren het eigenlijk 
niet. Hij speelde met hen en smeedde samenzweringen op school en 
vormde rooverbenden met hen buiten, maar hij voelde zich eerst recht 
thuis als hij alleen met Presto was. Dan verlangde hij nimmer naar 
jongens, en voelde zich volkomen vrij en veilig. 
Zijn vader was een wijs en ernstig man, die Johannes dikwijls 
medenam op lange tochten door wouden en duinen; dan spraken ze 
weinig en Johannes liep tien schreden achter zijn vader, de bloemen 
groetend, die hij tegenkwam en de oude boomen, die zoo altijd op 
dezelfde plaats moesten blijven, vriendelijk met zijn handje langs de 
ruwe schors strijkend. En ruischend dankten hem dan de goedige 
reuzen. 
Soms schreef zijn vader letters in het zand bij het voortgaan, een voor 
een, en Johannes spelde de woorden, die zij vormden en soms ook 
stond de vader stil en leerde Johannes den naam van een plant of dier. 
En Johannes vroeg ook dikwijls, want hij zag en hoorde veel 
raadselachtigs. Domme vragen deed hij vaak; hij vroeg waarom de 
wereld was zooals zij was, en waarom dieren en planten dood moesten 
gaan, en of er wonderen konden gebeuren. Maar Johannes' vader was 
een wijs man en zeide niet alles wat hij wist. Dat was goed voor 
Johannes. 
's Avonds voor dat hij slapen ging, deed Johannes altijd een lang gebed. 
Dat had de kindermeid hem zoo geleerd. Hij bad voor zijn vader en 
voor Presto. Simon had het niet noodig, dacht hij. Hij bad ook heel lang 
voor zichzelven en het slot was meestal de wensch, dat er toch eens een 
wonder mocht gebeuren. En als hij amen gezegd had, keek hij 
gespannen in het half duistere kamertje rond, naar de figuren van het 
behangsel, die nog vreemder schenen in het zwakke schemerlicht, naar 
den deurknop en naar de klok, waar nu het wonder zou beginnen. Maar 
de klok bleef altijd hetzelfde wijsje tikken en de deurknop bewoog zich 
niet, het werd geheel duister en Johannes viel in slaap, zonder dat het 
wonder gekomen was. 
Maar eenmaal zou het gebeuren, dat wist hij. 
 
II 
Het was warm aan den vijver en doodstil. De zon, rood en afgemat van
haar dagelijksch werk, scheen een oogenblik op een verren duinrand uit 
te rusten, voor ze onderdook. Bijna volkomen spiegelde het gladde 
water haar gloeiend aangezicht weer. De over den vijver hangende 
bladen van den beuk maakten van de stilte gebruik om zich eens 
aandachtig in den spiegel te bekijken. De eenzame reiger, die tusschen 
de breede bladen van de waterlelie op een poot stond, vergat dat hij 
uitgegaan was om kikkers te vangen en tuurde in gedachten verzonken 
langs zijn neus. 
Daar kwam Johannes op het grasveldje, om de wolkengrot te zien. 
Plomp! plomp! sprongen de kikvorschen van den kant. De spiegel trok 
rimpels, het zonnebeeld brak in breede strepen en de beukenbladen 
ritselden verstoord, want zij waren nog niet klaar met hun 
beschouwing. 
Vastgebonden aan de naakte wortels van den beuk lag een oude kleine 
boot. Het was Johannes streng verboden daarin te gaan. O, wat was 
dezen avond de verzoeking sterk! Reeds vormden zich de wolken tot 
een ontzaglijke poort, waarachter de zon ter ruste zou gaan. 
Schitterende rijen wolkjes schaarden zich ter zijde als een 
goudgeharnaste lijfwacht. Het watervlak gloeide mede, en roode 
vonken vlogen als pijlen door het oeverriet. 
Langzaam maakte Johannes het touw der boot van de beukenwortels 
los. Daar te drijven, midden in de pracht! Presto was reeds in de    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
