ons heen gestrooid te hebben; onze
kamergenooten zagen er uit, alsof deze maatregel niet overbodig zou 
blijken. Het was een eigenaardig tooneel; een niet al te ruim vertrek, uit 
ruwe balken en planken samengetimmerd, met geen andere opening 
dan de deur en schaars verlicht door een walmend petroleumlampje. Ik 
telde de menschen, die in deze niet heel frissche atmosfeer den nacht 
zouden doorbrengen en was tot negentien gekomen, toen plotseling 
onder gelach van alle anderen nog een hoofd opdook uit den chaos van 
dekens. 
Ons avondmaal bestond uit meegebracht brood en conserven en deze, 
zoowel als onze minste handelingen, wekten de algemeene 
nieuwsgierigheid op en lange beraadslagingen werden gehouden, wat 
voor landslieden wij toch wel zouden zijn. 
Met de valiezen als hoofdkussen probeerden wij wat te slapen, doch dat 
gelukte ons niettegenstaande onze vermoeidheid niet. Des te beter 
echter aan onze koelies, die weldra naast elkaar lagen te snorken, 
nieuwe krachten verzamelende voor den volgenden dag. 
Om twaalf uur 's nachts meldde zich nog een reisgezelschap van zes 
personen aan en ook deze vonden plaats om hunne vermoeide leden uit 
te strekken. Nu zouden er toch niet meer schapen in het hok kunnen, al 
waren zij nog zoo mak. 
Twee uur later begon onze gastheer vuur aan te leggen en rijst te koken. 
De weelde van een schoorsteen of iets dergelijks bezat de hut niet, 
zoodat die weldra gevuld was met een scherpen houtrook, die onze 
oogen deed stroomen van tranen. 
Nu stond het heele gezelschap op, onze koelies niet dan nadat wij ze 
met moeite wakker geschud hadden, en maakte toilet, d.w.z. bond de 
slobkousen en waradji's aan. 
De Japanners kregen ieder een porceleinen kom met rijst, die zij in 
ongelooflijk korten tijd ledigden, groote brokken rijst met de houten 
pinnen naar binnen duwende. Toen waren zij voor den aftocht gereed. 
Wij lieten ze eerst allen vertrekken, dronken in kalmte onze koffie en 
begaven ons toen ook op weg.
Het was drie uur in den morgen; een ijzige wind woei van Fuji's top, 
waarachter de maan reeds neergedaald was. Doch de sterren fonkelden 
met een ongewonen glans. De zuiver ijle lucht deed ze grooter schijnen 
en minder ver-af,--of ons dichter bij--meer een deel uitmakende van het 
eene groote heelal. 
Bergopwaarts ging het, in den snerpenden wind, langs het kronkelende 
pad over zwart lavagruis en steenen. De koelies met onze valiezen op 
den rug, gingen ons voor, regelmatig, met gebogen knieën, gestadig, als 
machines die gewoon waren aan dat werk. 
Langzamerhand begon het te lichten in het Oosten en de sterren 
verloren haren glans. De horizon vertoonde een heerlijk kleurenspel, 
dat voortdurend veranderde, zich voortdurend uitbreidde. De zon zelf 
was nog onzichtbaar, doch reeds konden wij om ons zien en van onze 
hoogte van 7 à 8000 voet neerzien. Het landschap beneden ons was 
geheel overdekt met wolken en vertoonde zich hier als een uitgestrekt 
sneeuwveld, daar als een bevroren waterval of eene betooverde oceaan, 
waarvan de schuimende golven tot verstijfde stilte gedoemd waren. 
Zóó stel ik mij voor moet de wereld er uitgezien hebben, toen volgens 
de Ouden God sprak: "Er zij licht!" 
En te midden van gloeiend oranje verscheen de zonneschijf boven den 
horizon, en schoot hare lichtende stralen naar alle zijden. Fuji's top 
verguldde zich en, alsof kostbare verfstof langs zijne zijden neervloeide 
naarmate de zon hooger rees, kleurde zich de helling binnen weinige 
minuten met een schitterenden rooden goudglans. 
Een verkwikkende warmte stroomde door de atmospheer. 
In Yokohama had men nu misschien regen, in elk geval eene bewolkte 
lucht en hier, ver boven alle wolken, genoten wij den heerlijksten 
zonneschijn. 
Wij zwoegden verder opwaarts, steeds omkijkende naar het schouwspel 
beneden ons.
Machtige stralenbundels drongen door de wolkenlaag heen, 
verscheurden haar en brachten haar in beweging. Het was een grootsch 
schouwspel, dat bijna niet met woorden te beschrijven is. Naarmate de 
lucht verwarmd werd, rolden de wolken wild over elkaar heen, 
verhieven zich tot reusachtige zuilen en werden met een woeste vaart 
als opgezogen door de reeds warmere lavahellingen van Fuji. 
Ten laatste lag wolkenloos een onvergelijkelijk panorama beneden ons 
uitgebreid. Het Hakone- en Tutatzugebergte, waarin toch toppen zijn 
van aanzienlijke hoogte, gelijken heuveltjes; de Fuji-kawa, de rivier, 
die wij zouden afvaren op onze terugreis, kronkelde zich als een 
zilveren slang tusschen hare hooge, begroeide oevers; wij zagen 
duidelijk de spoorwegbrug bij Iwabuchi; Yokohama en Tokijo konden 
wij onderscheiden; groote bergmeren lagen als paarlemoeren schelpen 
tusschen het groen verborgen en de Stille Oceaan vormde haar bochten 
schijnbaar in onze onmiddellijke nabijheid. 
Steeds verder ging het opwaarts, steeds moeilijker werd de bestijging. 
Zonder de reine koude berglucht zou het eene onmogelijkheid geweest 
zijn. Hoe onze koelies die zware pakken konden optorsen?! Toch kostte 
de wandeling hun blijkbaar niet eens zooveel moeite als ons, die niets 
te dragen hadden. Als we eene hut in het gezicht kregen, was dat eene 
nieuwe aansporing.    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.