goederen niet aan 
Willem Reimond ontnemen, om ze aan de ondankbare De Wits te 
geven?" 
"De goederen, die ik bezit, zijn voor de helft herkomstig van mijne 
vrouw zaliger, die ik, eilaas, reeds in het eerste huwelijksjaar verloor. 
Het goed gaat terug van waar het gekomen is, zoo wil het de 
rechtvaardigheid." 
Mijnheer Reimond trok de lade der tafel open en nam er twee gesloten 
brieven uit. 
"Gij gaat naar het dorp loopen," zeide hij, "om deze brieven in de post 
te leggen." 
Jakob Mispels was opgestaan en aanvaardde de brieven, hij meende er 
mede ter zaal uit te gaan; maar de hond rukte ze hem uit de hand en 
droeg ze terug naar zijnen meester. 
Eene zonderlinge uitdrukking, een mengsel van schrik en blijdschap, 
ontstond op het gelaat van den ouden man. 
"Ha, ha, hij is vervaard van Willem! Goed teeken! Wie weet?" 
mompelde hij in zich zelven.
Mijnheer Reimond ontnam Nox de brieven en gaf ze terug aan Jakob, 
die ze zeer diep in zijnen binnenzak verborg en zich haastte de zaal te 
verlaten. 
Bij zijne vrouw gekomen, zeide hij zeer snel: 
"Ik moet naar het dorp, seffens. Geef mij mijnen anderen jas. Er komt 
volk hier. Wij zullen niet meer alleen zijn. Ik draag brieven om Willem 
Reimond op Wildenburg te roepen. Willem Reimond... en Theresia De 
Wit." 
"Theresia De Wit?" kreet de vrouw met verrassing. 
"Ja, onze vijandin, maar wat belet mij, haren brief onderweg te 
verliezen of in den turfput te smijten?" 
"Foei, Jakob, heb zulke gedachten niet. Uwen meester zoo verraderlijk 
bedriegen!" 
"Ik zeg het om te lachen, Peternelle. God weet, waar Theresia De Wit 
gevaren is. Misschien is hare woonplaats aan den notaris van 
Antwerpen ook onbekend; dan komt zij in het geheel niet. Het ware een 
ongeluk, indien zij eerder dan Willem Reimond op Wildenborg 
verscheen. Nox is vervaard van Willem; hij poogde de brieven te 
verslinden. Daar zit iets achter. Misschien is alle hoop nog niet verloren. 
Vaarwel, vaarwel, ik loop in éenen adem!" 
 
II. 
De oude Peternelle was bij het vuur bezig met de namiddag-koffie op te 
schenken, toen haar man in huis trad en met groote vreugde uitriep: 
"Peternelle, hij is daar! Ik heb hem gezien aan 't einde der dreve. Ten 
minste als mijne oogen mij niet bedriegen. Kom, kijk gij ook eens; uw 
gezicht is beter dan het mijne." 
Zij liepen beiden tot achter het hek.
"Het is een heer," mompelde de vrouw, "maar of het Willem Reimond 
is, dit kan ik van zooverre niet herkennen. De neef van onzen meester 
was een kind van tien jaar, toen wij hem voor de laatste maal zagen. 
Deze heer heeft geen reispak, zelfs geenen gaanstok. Hij kan dus niet 
van zeer verre komen." 
"Maar wie anders zou het zijn? Er komt nooit iemand op Wildenborg." 
"Gij kunt het evenwel niet weten." 
"Welke is de kleur van zijn haar, Peternelle?" 
"Ik meen te zien, dat hij zwart haar heeft." 
"Hij is het! Willem Reimond, twijfel er niet aan. Ach, het ongeduld, het 
verlangen doet mij beven. Ik loop hem te gemoet!" 
De persoon, die ten einde der dreve kwam aangestapt, was een 
jongeling van ongeveer vijfentwintig jaar, met zwarte, krullende haren 
en een open, lachend gelaat. Alhoewel zijne trekken tamelijk sterk 
waren afgeteekend, getuigde het geheel zijns aangezichts van goedheid 
des harten en misschien tevens van zekere dichterlijkheid der gedachten; 
want hij ging met het hoofd gebogen, of bleef staan en plukte eene 
bloem, of blikte langs alle kanten rond in het bosch. 
Tot dan had hij peinzend en droomend zijnen weg vervorderd; maar nu 
hoorde hij eensklaps het gerucht van naderende stappen, en bemerkte 
daarop eenen ouden man, die in allerhaast en met zekere teekens van 
ongeduld tot hem geloopen kwam. 
Maar hetzij de hovenier zich in zijne verwachting meende te hebben 
bedrogen, en of een gevoel van eerbied hem wederhield, hij bleef op 
een twintigtal stappen beteuterd staan. 
De jongeling, over de onbegrijpelijke houding van den grijsaard 
verwonderd, aanschouwde hem met meer aandacht. Er ontstond op dit 
oogenblik eene plotselijke herinnering in zijnen geest. Hij slaakte eenen 
gil van blijde verrassing, sprong met open armen vooruit naar den
ouden man, en zich aan zijnen hals werpende, riep hij uit: 
"Mijn goede Jakob! Gij leeft nog? God zij dank, dat ik u nog terugzie. 
Ach, hoe dikwijls dacht ik aan u! Ik durf het u nauwelijks vragen: hoe 
is het met uwe vrouw Peternelle?" 
De hovenier, in zijne ontroering verstikkend, kon niet spreken. Hij 
greep des jongelings handen, kuste ze herhaalde malen en liet er twee 
heete tranen op vallen. 
"Maar, mijn lieve Jakob, wat doet gij?" murmelde deze. 
"Neen, neen, laat mij uwe handen kussen," snikte de ontstelde man. "Ik, 
die reeds oud was, toen wij uit Brussel vertrokken, ik herkende u niet 
meer; gij, die een kind waart, gij    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.