antwoordde mijnheer 
Reimond met eenen glimlach. "Uwen geest ontbreekt het licht en uwer 
ziele de sterkte, die er noodig zijn om den dood aan te zien, zooals hij 
is. Uwe natuur is nog zeer onvolmaakt, en gij zult nog meer dan eens 
moeten herleven, vooraleer de eeuwige rust en het eeuwige geluk te 
bereiken." 
"Indien ik maar geen hond of varken moet worden, is het mij al gelijk, 
als ik slechts leef," morde de hovenier. "Ja, mijnheer, neem het mij niet 
kwalijk; maar mijn dom verstand zegt mij, dat het niets zou zijn te 
weten, wanneer men zal sterven, indien men maar wist, waar men 
naartoe zal gaan." 
"Inderdaad, Jakob, het ware ten minste eene groote voldoening; maar er 
zijn geheimen, welke God zelfs voor de zielen en de geesten houdt 
verborgen. Meer dan eens heb ik den geest, die in dit doodshoofd 
woont, over mijn toekomstig lot ondervraagd. Hij is altijd stom 
gebleven en heeft mij doen verstaan, dat hij het niet weet of niet mag 
openbaren...." 
Onverwachts, als voelde hij zich door een venijnig dier gebeten, sprong 
de hovenier van zijnen stoel op en deinsde met grooten schrik achteruit. 
Hij had Nox verrast, die met den snuit in den zak van zijnen jas
wroetelde, en, niet wetende wat het beest voorhad, riep hij uit: 
"O, mijnheer, help! help! De duivel, ik wil zeggen de hond! O, hemel, 
wat wil hij van mij?" 
Maar Nox, op de dreigende stem zijns meesters, ging met hangenden 
staart tot hem en legde iets in zijne hand, dat naar een eind verdroogde 
worst geleek. 
"Ha, Jakob, Jakob," zeide mijnheer Reimond op treurigen toon, "gij eet 
vleesch? Hadt gij mij niet beloofd, al wat leven heeft te sparen, en 
slechts in kruiden en in gegroeide dingen uw voedsel te zoeken? 
Hebben de dieren geene ziel? Is het lichaam niet dikwijls bij hen, gelijk 
bij ons, het stoffelijk omkleedsel van een wezen, dat door lijden en 
beproeving tot volmaaktheid wordt voorbereid? En indien bij geval 
uwe ziel in den vorm van een zwijn, van een schaap of van welk ander 
dier moest verhuizen, zoudt gij het niet beklagen, dat het mes der 
beenhouwers uwe baan naar de eeuwigheid kwame onderbreken en 
belemmeren?" 
"Ach, mijnheer!" stamelde de onthutste man, "vergeef mij mijne 
eenvoudigheid. Wat die weinig aangename verhuizing der zielen betreft, 
het is mogelijk, dat het zal zijn zooals uw doodskop,--neen, ik meen, 
zooals gij het zegt, maar mijn verstand is te klein om het te begrijpen. 
En al begreep ik het, zonder vleesch, of ten minste vet of boter, zou ik 
niet kunnen leven. Ik heb het eens beproefd en het acht of tien dagen 
volgehouden. Ik herkende mij zelven in den spiegel niet meer, en mijne 
arme vrouw deed niets dan tranen storten, in de meening dat ik de 
tering had." 
"Nu, het is uwe zaak, Jakob, gij zult er na uwen dood voor boeten, wees 
zeker," zeide mijnheer Reimond. "Laat ons van andere dingen spreken, 
die niet boven het bereik van uwen zwakken geest zijn. Nader uwen 
stoel tot de tafel en zet u daar voor mij. Zooals ik u gezegd heb, Jakob, 
in den nacht tusschen den 31sten Augustus en den 1sten September, op 
klokslag twaalf, zal mijne ziel haar stoffelijk omkleedsel verlaten: in 
andere woorden, ik zal sterven."
"Is er dan geene de minste hoop meer?" zuchtte de hovenier. 
"Geene. Dit uur is noodlottig, onveranderlijk en onwederroepelijk." 
"Maar, mijn arme meester, indien gij de hulp van den pastoor wildet 
afsmeeken, en ze met een Christelijk gemoed aanvaarddet? Hij zou 
misschien de ... de kwade geesten verjagen, die u omringen--en daar, 
uw zonderlinge dienstknecht, die u geen oogenblik verlaat.... Nox.... 
Neen, het is niet dat ik wil zeggen; maar toch, ziet gij, alle honden zijn 
geene beesten...." 
Daar hij zag, dat de hond, op het hooren uitspreken van zijnen naam, 
den muil had opgeheven en hem met strakken blik aanschouwde, dorst 
hij niet voortgaan en keerde zwijgend het gezicht af. 
"Onnoozele, waar dwaalt gij met uwe gepeinzen?" zeide mijnheer 
Reimond. "De geesten zijn machtiger dan de menschen en zij laten zich 
niet verjagen. Hoe zou onze goede pastoor iets kunnen beletten, dat 
onfeilbaar geschieden moet?" 
"Ja, maar indien God het toelaat?" 
"Het is God zelf, die het einde van mijn tegenwoordig leven heeft 
bepaald. Hoopt gij dan, dat Hij beslisse tegen Zijnen eigen wil?" 
Deze zonderlinge schijnwaarheid was te hoog voor den loomen geest 
des hoveniers. Zij verblufte hem en gaf hem de overtuiging, dat niets 
zijnen armen meester van den akeligen dood kon redden. Hij boog het 
hoofd onder het gewicht der moedeloosheid. 
"Kom, mijn vriend, wees niet droef," zeide mijnheer Reimond op 
troostenden toon. "Ik zal zorg dragen, dat gij geene redenen hebt om 
mijnen overgang tot een nieuw leven te betreuren. Daarvan wilde ik u 
spreken. Luister en onderbreek mij niet    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.