de noodige middelen tot onderhoud ontbreken. 
Toch bepaalt de wet, dat ieder, die de grenzen der aangewezen 
landstreek overschrijdt, als vogelvrij zal worden beschouwd; wie een 
aldus "uitgebroken" Indiaan doodschiet, begaat geen moord! De 
Roodhuid weet echter in zulk eene reservation niets te beginnen; zijne 
gansche natuur dwingt hem, met onwederstaanbare macht, naar buiten, 
over de grenzen, in de wijde wereld te gaan, en daar om te zwerven. 
Volgt hij dien aandrang, dan is hij vogelvrij.--De blanken van hun kant 
echter bekommeren zieh niet het minst om de wettelijke bepalingen 
aangaande deze reservations en de rechten der Indianen. Hebben zij het 
land noodig, dan verdrijven zij de Indianen ook van daar. De regeering 
te Washington heeft wel uitdrukkelijk verboden, dat een blanke het 
gebied der Indianen betrede, maar natuurlijk stoort men zich daaraan 
niet; de Roodhuiden worden eenvoudig verjaagd, en dwars door hun 
land legt men spoorwegen aan. De blanke kolonisten achten noch wet, 
noch recht, noch billijkheid; zij nemen in bezit wat hun aanstaat, en 
wanneer zij om eene of andere reden openbaar geweld minder 
verkieselijk achten, dan nemen zij hun toevlucht tot andere middelen. 
Zij plagen en kwellen en tergen den prikkelbaren Indiaan, en brengen 
hem tot vertwijfeling; en als het dan eindelijk tot gewelddadigheden 
komt, die zij zelf hebben uitgelokt, dan wordt aanstonds met groot 
geschreeuw een verdelgingsoorlog tegen deze onverbeterlijke vijanden 
gepredikt. In het Congres en in de regeeringskringen, waar niemand, 
die slechts over genoeg geld beschikken kan, ooit te vergeefs helpers en 
beschermers zoeken zal, vinden ook deze avonturiers en spekulanten 
altijd willige verdedigers en woordvoerders. Onlangs nog is openlijk in 
het Congres aangetoond, dat 600,000 dollars in rekening waren 
gebracht voor den krijg tegen een stam der Dakotahs, die in het geheel 
niet bestaat; de bedriegers hadden bovendien de onbeschaamdheid, op 
de betaling van nog 250,000 dollars aan te dringen, wegens beweerde 
leveringen! 
Wij vernemen nu dat de Apachen de grenzen van hun aangewezen
gebied hebben overschreden; dat zij uitgestrekte landstreken in Arizona 
en Nieuw-Mexico afloopen, en hunne strooptochten tot in Sonora 
uitstrekken. Zij rooven, branden en moorden, als dreef hen een booze 
demon: het is inderdaad de woede der vertwijfeling. Nu schreeuwen en 
jammeren de Yankees over de barbaarschheid dezer "onverbeterlijkste, 
bloeddorstigste" van alle Roodhuiden, en vorderen hunne volkomen 
uitroeiing. En de man, die tegenwoordig den presidentsstoel te 
Washington bekleedt, heeft in eene echt amerikaansche boodschap, vol 
grofheid en ruwe aanmatiging, beloofd aan dat verlangen te zullen 
voldoen. 
Maar wie draagt de schuld van den tegenwoordigen toestand? Wie 
heeft er aanleiding toe gegeven, dat deze Apachen hunne vreeselijke 
tomahawks hebben opgeheven? De gansche verantwoordelijkheid 
hiervoor treft de Yankees, die ook hier, in hun verkeer met de 
inboorlingen van Arizona, hun naam met smaad en schande hebben 
overdekt, en hun gewoon handwerk van schelmerij en bedrog 
onbeschaamd hebben gedreven. De volgende feiten leveren het bewijs, 
dat dit oordeel niet te hard is. 
Toen Arizona van Mexico gescheiden en aan de Vereenigde-Staten 
afgestaan werd, moesten deze een vergelijk zoeken te treffen met de 
Apachen, een zeer krijgshaftigen indiaanschen stam, die sedert 
menschenheugenis met de Mexikanen in erfelijke vijandschap leefde: 
de bloedige oorlog tusschen die beide partijen rustte nooit. Tegenover 
de Amerikanen namen zij, gedurende langen tijd, eene 
vriendschappelijker houding aan; zij, de wilde, vrije nomaden, lieten 
zich opsluiten in eene reservation, die hun, in den zuidoostelijken hoek 
van het territoir, nabij de grenzen van den mexikaanschen staat Sonora, 
werd aangewezen. Men zegt dat de in Arizona en Nieuw-Mexiko nog 
overgebleven Apachen-stammen omstreeks 60.000 man sterk zijn: eene 
opgave, die waarschijnlijk zeer overdreven is. Zij gehoorzamen aan 
verschillende opperhoofden, waarvan Kotchise de voornaamste is; de 
overigen zijn: de Eenoogige Riley, Del-Schay, Es-zim-en-sin en 
Schelter-pau. Zij allen zijn in de laatste maanden vijandelijk opgetreden, 
en rooven en plunderen in het noorden van Sonora. Door de grenzen 
van hun aangewezen gebied te overschrijden, hebben zij natuurlijk het
hun opgedrongen verdrag geschonden: de Yankees verklaren nu dat de 
verdelgingskrijg tegen hen met allen nadruk zal worden gevoerd. 
Nu ongeveer twee jaren geleden, schenen de politieke tinnegieters te 
Washington toch eenig besef te krijgen van de onverstandige, 
verkeerde handelwijze der regeering tegenover de Indianen. 
Verstandige, welgezinde mannen bewezen met onwederlegbare 
duidelijkheid, dat men tot dusverre, tegenover alle Indianen, op de 
ondoelmatigste en ondoordachtste wijze was te werk gegaan; zij 
toonden aan, hoe schandelijk deze oorspronkelijke ingeborenen des 
lands door de blanken waren mishandeld, benadeeld en stelselmatig 
misleid en bedrogen geworden. Zij drongen er op aan, dat men nu 
eenmaal oprecht de proef zou nemen met eene waarlijk vredelievende 
politiek. De regeering te Washington gaf daaraan gehoor; zij vaardigde 
eenige Kwakers als hare gevolmachtigden af om met de Indianen te 
onderhandelen en hunne belangen te behartigen. Deze mannen des 
vredes togen met den besten wil en de loffelijkste bedoelingen aan den 
moeilijken arbeid; zij wilden inderdaad de humaniteit bevorderen en 
aan het bestaande    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
 
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.
	    
	    
