De Roos van Dekama | Page 2

J. van Lennep
bestraten te Bolsward nog meer achterlijk was dan te Amsterdam, en er niet eens de verontschuldiging bij kon brengen, dat de gaspijpen de straat bederven, was onze oudheidkenner nog bezig met tegen de kerkvoogden te brommen, dat die sommige zitbankjes hadden laten dichtspijkeren, en daardoor ettelijke beeldjes aan het oog onttrokken, en tegen de vijfennegentigers, die al de wapenen uit de zerken gehakt, en alle tronies van neus beroofd hadden. En, omgekeerd, deelde hij niet in de ergernis van Gerrit, over het afnemen der buitengronden en den slechten toestand van sommige dijken; want het was juist ebbe en zijn geheele ziel was opgelost in verrukking, toen hij door de beschouwing der droge wadden en der kleur van het zeewater boven de banken, zich een duidelijk begrip van de voormalige gedaante der zeekust vormen kon.
Eens, op zekeren avond, nadat zij zich verlustigd hadden met een wandeling over de bekoorlijke heuvelen van het Gaasterland, kwamen zij aan zekere herberg, nabij een binnenwater gelegen, waar zij den nacht hoopten door te brengen. Zij troffen noch den kastelein aan, noch de kasteleinske, die beiden naar eene naburige kermis getrokken waren, en de dienstmaagd durfde het niet op zich te nemen, hun een bijzondere kamer aan te wijzen, gelijk zij verzocht hadden, ten einde aldaar het gedurende den dag opgeteekende in orde te kunnen brengen. Zij zouden zich intusschen spoedig met het denkbeeld getroost hebben, dat zij aan den publieken haard wellicht het een of ander opmerkenswaardigs vernemen zouden, ware niet Gerrit door een aanval van kiespijn geplaagd geweest, waardoor hij zich weinig opgewekt gevoelde tot de genoegens van een gezellig onderhoud.
Zij maakten echter van den nood een deugd, en traden het hun aangewezen benedenvertrek binnen, waar zij een viertal personen gezeten vonden, die zich, voor zooveel de avondschemering toeliet zulks te onderscheiden, met den geur van de Friesche baai en van het bittere vocht in stille bedaardheid verlustigden. Nadat de gewone groete en het hartelijke vaar jou wel? over en weder gewisseld waren, haalde Gerrit zijn zakdoek uit en plaatste zich aan een tafel, in de houding van iemand, die met kiespijn gekweld is: namelijk hij zette een droevig gezicht, legde den elleboog op de tafel, den doek in de linkerhand en de linkerwang op den doek, sloeg de beenen over elkander, en bleef met de rechtervingers krampachtig op de tafel trommelen.
"Komaan!" zeide Willem: "stop een pijp; dat zal u goeddoen: ik zal intusschen een flesch wijn laten aanrukken, en dan zult gij uw kwalen wel vergeten. Is dat niet een tarief van wijnen, daarginds?--Voorwaar! zij schijnen hier wel voorzien te zijn! beter dan men in een landherberg verwachten zoude! Videamus!"
Dit zeggende trad hij naar een groot blad toe, hetwelk in een houten lijst gevat voor den schoorsteen hing, en hetgeen hij voor een wijnkaart had aangezien. Hij bemerkte echter bij 't naderen dat hij zich vergist had; het opschrift, daarboven geplaatst, luidde als volgt:
TARIEF DER GALAMADAMMEN.
"Gala-Madammen!" riep hij, zich verbaasd omdraaiende: "eilieve Gerrit! Het schijnt, dat er een bijzonder Tarief is voor de dames die hier vertering maken. Maar waar is nu het Tarief voor de Gala-Heeren?"
"Kom! gij zijt een ezelskop!" zeide Gerrit, zonder zich te verwaardigen, slechts even zijn houding te veranderen! "Het is het tarief der Galamadammen, dat zijn: de Dammen van Galama."
"Hm! zoo!" hernam Willem: "men mag niet eens meer een onnoozele woordspeling maken. Denkt uwe hoogverlichte wijsheid, dat ik dit niet zonder uwe opheldering vatte? Denkje dat ik niet zoo goed en beter dan gij weet, dat zich in deze omstreken de Galamaas ophielden, van den driesten strooper af, die Graaf Floris den Vetten een steek gaf, tot den wakkeren Vetkooper Ige toe?"
"De jongste broeder van Ige was de stamvader van mijn grootmoeder," zeide met een piepend stemmetje een der aan de tafel gezetene personen.
"In waarheid!" riep Willem, zich verheugd naar den spreker wendende, een klein, schraal, ineengedrongen mannetje, met een half boersch, half steedsch voorkomen: "heb ik waarlijk de eer, mij met een afstammeling der Galamaas in gezelschap te bevinden?--Dan moet er dadelijk licht komen, opdat ik u beschouwen moge, en wijn, opdat ik uw gezondheid drinke."
"Ja maar! 't Is alleen van moederszijde," zeide de Fries. "Mijn naam is Dirk Broddelsma."
"Om 't even! Het echte frije Friesche bloed stroomt u toch nog in de aderen, en gij zult dienvolgens al zoomin tegen een glas wijn hebben als uw voorouders:--schoon die meer bier dronken."
Licht en wijn werden hierop binnengebracht: en Willem, de glazen gevuld hebbende, stelde de gezondheid van den Heer Broddelsma in, die door al de aanwezigen gedronken werd. Alleen Gerrit, die reeds met verdriet voorzag, dat de gulhartigheid van Willem tot een drinkpartij aanleiding zoude kunnen geven, welke hun beiden op hun nachtrust en op een goede som gelds daarenboven zou komen te staan, vergenoegde zich, zijn glas even aan de lippen te brengen en het daarna
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 246
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.