lijf. Maar wij laten hem geen tijd tot bezinnen; want met beter te 
hopen is de tijd verloopen, en onze admiraal, die begreep dat hem de 
eer toekwam om het admiraalsschip te bevechten, vaart hem aan het 
andere boord, en geeft hem ook de volle laag, waardoor de Zweed zijn 
roer verliest en zich genoodzaakt ziet onder Kronenburg te loopen." 
"Nu, dat was ferm, oom!" roept Pieter verheugd uit. "Dat had hij net 
verdiend, om hier het zeewezen te leeren en dan zijn kunst tegen ons te 
gebruiken." 
"Dat is nu tot daaraan toe, jongen! Uilen vliegen met geen bonte 
kraaien, en Wrangel was van ouder tot ouder een Zweed en moest dus 
zijn land voorstaan. De vice-admiraal intusschen beveelt mij te wenden, 
voort gaat het, en "pang, pang, pang!" sturen wij het schip van 
Bielkenstjern insgelijks wat blauwe boonen in de romp. Maar twee
Zweedsche schepen kwamen hem te hulp en nu was het één tegen 
drie." 
"Dat is valsch," valt Pieter zijn oom in de rede. "Een tegen een is het 
altijd bij ons jongens, als wij vechten. Drie tegen een is geen partuur." 
"Maar, Piet," herneemt oom Klaas, "in den oorlog vraagt men niet naar 
partuur; daar doet men zijn best om elkander te vernielen. Onze 
dappere vice-admiraal intusschen was geen kat om zonder 
handschoenen aan te tasten. Hij gaf hun het lapje vrij duur, hoor; want 
het was hier terecht: bloô Jan, doô Jan. Een der beide aanvallers vloog 
in de lucht, de andere liet ons zijn achtersteven zien en koos het 
hazenpad; alleen Bielkenstjern bleef vechten als een leeuw. Maar wat 
wilde het ongeluk? De snelle stroom deed de beide schepen wegdrijven 
en aan den grond geraken. Het roer zat als gemetseld. Dat merkte een 
Zweed. Men moet het ijzer smeden, terwijl het heet is, dacht hij, en gaf 
ons de volle laag." 
"Dat was laf!" roept Pieter uit, terwijl zijne oogen vlammen schieten. 
"Een weerloozen vijand mag men niet aanvallen." 
"Je weet alweer niet, hoe het in den oorlog toegaat, Pieter," herneemt 
de oom. "En onze De With toonde maar al te goed, dat hij niet weerloos 
was; want twee uren lang hield hij het uit, ofschoon ons schip door de 
kogelgaten wel een zeef geleek en zoo lek was als een mand. Maar, wat 
drommels jammer was en mij geweldig speet: twee kogels troffen den 
dapperen vice-admiraal. "Jongens! houdt moed!" riep hij. En de 
jongens hielden moed, dat verzeker ik je. Maar tegen de Bierkâ is het 
kwaad vechten. De Zweden enteren onzen "Brederode" en springen er 
in menigte op over. De arme De With, door bloedverlies uitgeput, kan 
niet meer staan. Hij valt op de knieën en zwaait nog den degen, terwijl 
hij volstandig weigert zich over te geven. Eindelijk is hij geheel en al 
uitgeput, men grijpt hem aan en sleurt hem van het schip. Stervend 
vestigt hij nog de brekende oogen op zijn vaartuig. En ziet, zijn wensch 
wordt vervuld: "de Brederode" valt geen vijand in handen: het water 
dringt door de menigte van kogelgaten heen, het schip zinkt als een 
baksteen."
"Dat was ferm!" vindt Pieter, terwijl hij in de handen klapt. "Nu had die 
leelijke Zweed er toch niets bij gewonnen." 
"Dat had hij niet. Maar zeg niet leelijke Zweed. De bevelhebber van het 
vijandelijke schip had zijn plicht gedaan, evenals wij. En weet gij wat 
Koning Karel Gustaaf deed? Toen het lijk van den dapperen 
vice-admiraal te Elseneur aan wal werd gebracht, stond de edele vorst, 
in rouwgewaad gekleed, omringd door zijn ganschen hofstoet om het 
met eere te ontvangen en kon hij zijne tranen niet bedwingen." 
"Dat vind ik nu heel mooi," hernam Pieter. "Maar wat had de admiraal 
Van Wassenaar in al dien tijd gedaan, oom?" 
"Die had gevochten als een leeuw. Ofschoon een derde van zijn 
scheepsvolk gekwetst of gedood was, zijn boeg en konstabelkamer in 
brand waren geraakt, zijn want grootendeels was afgeschoten, de romp 
van zijn schip vol kogelgaten zat, en het water reeds in het hol steeg, 
bleef hij den ongelijken strijd tegen de vijandelijke schepen volhouden, 
terwijl hij bedaard bleef zitten in een stoel vóór de kampanje." 
"Was hij dan zoo moe?" 
"Wel neen; maar hij had zoo geducht de jicht, dat hij niet kon staan of 
loopen; dus moest hij wel zitten. Eindelijk liepen de vijanden van hem 
af en zeilde hij naar de vloot bij Kronenburg terug. De Zweden hadden 
zeven schepen verloren, waarvan drie den onzen in handen waren 
gevallen; wij slechts "de Brederode" en drie verbruikte branders. 
Jammer maar, dat wij onder de dooden de beide vice-admiralen Witte 
Corneliszoon de With en Floriszoon telden [8]. 
"Maar oom! Hoe ging het met u? Gij zijt toch niet met "de Brederode" 
gezonken?" 
"Domme jongen! Dan zou ik niet hier zitten. Ik werd met al mijn 
kameraads gevangen genomen en te    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.