De Lotgcvallen van Ferdinand Huyck | Page 3

J. van Lennep
opwekte, dewijl zij dan aan haar vader dacht, die
kapitein bij het Regiment Waldeck was geweest, en die zooveel van
rooken hield, dat hij de pijp zelfs niet uit den mond nam, wanneer hij
een schoon hemd aantrok. De oude Juffrouw zat over mij, de een
weinig van de jicht gezwollen voeten op een met groen baai
overtrokken bankje houdende, en knorde van tijd tot tijd op de
nieuwerwetsche filtreerkannen en de koffie, die niet lekken wilde. De
kat was op de tafel gesprongen en vermaakte zich met den sleutelbos,
die aan het tinnen koffietrommeltje hing: een uitspanning, welke zij nu
en dan staakte om naar buiten te zien en aan de vogeltjes, die den
pereboom voor het raam op en af vlogen, een blik toe te werpen, die
zoo veel aanduidde, als dat, indien zij het fatsoenshalve niet liet, zij wel
eens jacht op hen zoude willen maken.
Wij hadden een poos stilzwijgend over elkander gezeten, in die
aangename, rustige gemoedsgesteldheid, welke zoo bevorderlijk is aan
de goede spijsvertering, en waarin men, zonder de hersens met eenig
bepaald onderwerp te vermoeien, de schakel der gedachten volgt, die
zich van zelve ongezocht in het brein ontwikkelen. Ik recapituleerde bij
mij zelven hetgeen zij mij aan den disch had verteld, betreffende de
misslagen en logens voorkomende in zekere onlangs uitgekomene
gedenkschriften, welke ik haar geleend had, en die mij in de
gelegenheid hadden gesteld, opnieuw haar zaakkennis en geheugen op
te merken.
"Weet gij, wat mij verwondert?" zeide ik eindelijk, uit mijn mijmering
ontwakende.
"Wat?--Dat ik niet liever de koffie kook, gelijk ik vroeger placht te
doen, dan een filtreerkan te gebruiken?--Gij hebt volkomen gelijk."
"Neen, lieve vriendin! Ik heb niets betreffende uw koffie aan te merken,
die reeds zulke aangename geuren begint te verspreiden, dat, naar mijn

overtuiging, het plechtig oogenblik van inschenken niet ver meer
verwijderd kan zijn; maar ik wilde u mijn bevreemding te kennen
geven, dat iemand, die zooveel gezien en gehoord heeft, waarvan wij
ons niet dan door valsche of gedeeltelijke opgaven een denkbeeld
kunnen maken, die zulk een uitmuntend geheugen heeft, en de pen
bovendien zoo goed te hanteeren weet als gij, er nimmer aan gedacht
heeft, zelve eens gedenkschriften te schrijven."
"In waarheid, mijn beste P....! ik heb in mijn vroegere betrekkingen wel
wat anders te doen gehad als memoriën te schrijven: en op mijn jaren
betaamt het eer, dat men zich met de toekomst, dan met het verledene
bezig houde."
"Nu ja!--Maar nu doet gij zulk een grooten sprong. Zoo gij op uw
vijftigste jaar begonnen waart, zoudt gij ruim den tijd hebben gehad,
eenige boekdeelen te vullen."
"Hoor! ik heb nooit verlangd, mij een naam te maken: en al wat ik
begeer is, na mijn dood vergeten te worden."
"Foei! Gij weet te goed, dat er menschen genoeg zullen zijn, bij wie gij
in gezegend aandenken zult blijven: en het zoû u zelfs leed doen te
denken, dat die u vergeten konnen."
"Kom! kom! gekheid! Gij weet wel, dat ik het in dien zin niet meen;
maar wil ik u eens zeggen, waarom het dwaas in mij zoû geweest zijn,
als schrijfster op te treden?--Zoo als gij mij nu kent, houdt gij er van,
mij te hooren keuvelen en somtijds misschien wat doorslaan: en later
als ik dood ben, zult gij, vertrouw ik, wel eens aan de oude Juffrouw
denken, als aan iemand, die nog al wat van den ouden tijd wist te
vertellen; en mogelijk gebeurt het, dat gij nu en dan aan dezen of genen,
die verkeerd onderricht is; toevoegt, hoe Juffrouw Stauffacher, die het
wel wist, dat verhaalde; maar zoo ik gedenkschriften had uitgegeven,
dan ware ik niet langer de oude Juffrouw meer, die men op haar woord
geloofde, maar een schrijfster; die elk het recht zoude hebben met
aanmerkingen en kritieken op 't lijf te vallen.--Spreek mij niet tegen,"
vervolgde zij, ziende, dat ik het hoofd schudde, als iemand, die niet
overtuigd is: "ik weet het beter:--en dit ware niet alles; maar ik zoû

geen genoeglijk uur meer met u of mijn andere goede vrienden hebben.
Thans mag ik u nog de eene of andere anecdote vertellen, die gij tien of
meermalen gehoord hebt; maar waar gij de beleefdheid hebt naar te
luisteren, als of zij u geheel nieuw voorkwam;--maar stond die eens
gedrukt, dan zoû ik immers den mond niet meer durven opendoen om
over oude zaken te praten, uit vrees, dat iemand mij op mijn boterham
zoû geven: "ja! dat hebben wij gelezen bladz. 58 van het Eerste Deel."
Neen! neen! dat niet. En dan is er nog iets: ik heb met heel wat rare
potentaten en stoethaspels omgegaan, en hen in hun dagelijks bedrijf
gezien: en ofschoon ik er géén kwaad in zie, over hen te praten, en het
zelfs gaarne doe, zoo heb ik er nooit
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 264
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.