hen aanschouwen, die het gezag der publieke wetten vroeger
tot ballingschap dwong voor hun misdaden, en die daar als 't ware mee
spotten, dewijl zij gewaar worden, dat de uitvoerders daarvan dood of
ziek zijn en met weerzinwekkende brutaliteit het grondgebied afloopen
of het schuim der stad, dat op ons bloed verhit is en zich doodgravers
noemt en om ons te beleedigen paard rijdt en overal rondgaande met
gemeene liedjes onzen trots kwetst. Wij hooren hier niets anders dan:
die zijn dood en de anderen zijn er om te sterven, en, indien er iemand
in staat zou zijn om ze te hooren, zouden wij overal droevige klachten
vernemen. Indien wij naar onze huizen terugkeeren (ik weet niet of u
gebeurt, wat mij overkomt) ontstel ik bij de gedachte van een groot
gezin er niemand te vinden dan mijn knecht en ik voel al mijn haren te
berge rijzen, en het schijnt mij, dat, waar ik er ga of sta, ik er hun
schimmen zie en zij mij verschrikken en niet met de gewone
herinnering, die ik van hen pleeg te hebben, maar met een afschuwelijk
uiterlijk, niet begrijpend, wat hen zoo deed veranderen. Daarom schijnt
het mij niet goed zoowel hier als hier buiten of thuis te blijven, en het
komt mij nog meer zoo voor van ons dan van iemand, die geen
toevluchtsoord heeft en die daarheen niet gaan kàn als wij, die er wel
een hebben, en die tòch hier gebleven zijn. Ik heb meermaals gezien en
gehoord, (indien er toch enkelen zoo zijn) dat deze zonder eenig
onderscheid te maken tusschen fatsoenlijke en onfatsoenlijke dingen,
dat doen, wat de begeerte hen ingeeft, zoowel alleen als in gezelschap
en bij dag als bij nacht wat hun het best bevalt. En niet slechts de
wereldsche lieden maar ook de in kloosters afgezonderden, die zich zelf
wijs maken, dat goed is, wat hun bevalt en slechts aan de anderen
mishaagt, denken zich op die wijze te bevrijden, nadat zij de
gehoorzaamheid aan de regels verbroken hebben, zich aan de lusten des
vleesches hebben overgegeven; en ze zijn wulpsch geworden en
wellustig. Indien (wat duidelijk blijkt) dit zoo is, wat zullen wij hier
dan doen? Waarop wachten wij? Wat denken wij? Waarom zullen wij
voor ons heil trager en langzamer zijn dan het geheele overig deel van
de burgers? Achten wij ons minder goed dan al de anderen? Of
gelooven wij, dat ons leven met een sterker keten aan ons lichaam is
gebonden dan dat bij anderen zoo is en in die mate, dat wij er in 't
geheel geen zorg voor behoeven te dragen, die de macht schenkt het te
verdedigen? Wij dwalen, wij zijn bedrogen: hoe groot is onze
overmoed, indien wij dit onderstellen? Zooveel keeren als wij ons
zouden herinneren hoedanige en welke de jongelieden en de meisjes
geweest zijn, die door deze wreede pest bezweken, zouden wij daarin
een zeer overtuigend argument vinden. En opdat wij door domheid of
traagheid daartoe niet vervallen, waaruit wij gelukkig op eenigerlei
wijze, als we het maar willen, kunnen ontsnappen (ik weet niet of u dit
zoo zal voor komen als aan mij), zou ik het opperbest gedaan achten,
dat wij uit dit gebied vertrekken zóó als we hier bij elkaar zijn, gelijk
wij vele malen al hebben gedaan en plegen te doen. Laten wij als de
dood de slechte voorbeelden hier ontvluchten en met eere naar onze
buitenplaatsen in de provincie gaan, met welke ieder van ons rijkelijk
bedeeld is, om daar te blijven en opdat wij daar die feestelijkheid, die
vreugde, dat genoegen smaken, wat wij kunnen zonder met eenige daad
de grens van wat betaamt, te overschrijden. Daar hoort men de
vogeltjes zingen; daar zullen wij de heuvels en de velden zien groenen
en de akkers van graan zien golven gelijk de zee en van boomen op wel
duizend manieren. En de hemel ziet men er ruimer, die, hoewel hij
vertoornd is, daarom er niet zijn eeuwige schoonheden verbergt, welke
daar veel heerlijker zijn om te aanschouwen dan de verlaten muren van
onze stad. Daar is de lucht veel frisscher dan hier en de dingen, thans
noodig om te leven zijn er in grooter overvloed en het verdriet is er
minder. En wel, omdat, hoewel daar de boeren sterven als hier de
burgers, de rouw er minder is, waar de huizen en de bewoners zooveel
meer verspreid zijn dan in de stad. En anderzijds hier, zoo ik goed zie,
verlaten wij niemand, zoo, dat zelfs wij eerder kunnen zeggen in
waarheid hier verlaten te zijn, omdat de onzen hetzij stervend hetzij den
dood ontvluchtend, alsof wij de hunnen niet waren, ons in al dien rouw
hebben achtergelaten. Er kan dus geen enkel verwijt op ons vallen,
indien wij dien raad volgen en zoo niet, dan zou smart en verdriet en

Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.