lichtelijk, 
en noemt spoedig over uit een woordenboek, dat aan Hollandsche 
moeders niet bevalt; maar hij heeft ook weinig aanmatiging jegens de 
dienstboden. Hij is gewoonlijk hoogrood als hij binnen moet komen om 
aan oom en tante te vragen hoe zij varen, en spreekt bij dergelijke 
gelegenheid bijna geen woord; maar minder spaarzaam met woorden en 
minder verlegen is hij onder zijns gelijken, en niet bang om voor zijn 
gevoelen uit te komen. Hij haat lafaards en klikkers met een volkomen 
haat; hij zal nog al eens gauw zijn vuisten uitsteken, maar spaart in 't 
vechten zijn partij; hij speelt niet valsch; hij heeft een bestendigen 
inktvlak op zijn overgeslagen halsboord, en wel wat neiging om zijn 
schoenen scheef te loopen;--hij houdt zijnen vader staande dat hij over 
ijs van één nacht loopen kan, en beschikt over vriezen en dooien naar 
lust en welgevallen; hij eet altijd een boterham minder en leert eene les 
meer, dan waar hij trek toe heeft; hij gooit een steen tienmaal verder 
dan gij of ik, en buitelt driemaal over zijn hoofd zonder duizelig te 
worden. 
 
Gegroet, gegroet, gij vroolijke en gezonde, lustige en stevige knapen; 
gegroet, gegroet, gij speelsche en blozende hoop des vaderlands! Mijn 
hart gaat open als ik u zie, in uwe vreugde, in uw spel, in uw 
uitgelatenheid; in uw eenvoudigheid; in uw vermetelen moed. Mijn hart 
krimpt toe, als het bedenkt wat er, ook van u, worden moet. Of zult gij, 
die daar beurtelings een frisschen beet uit een zelfden appel doet, in
later jaren nooit gewaar worden dat het noodig is den appel in een hoek 
te nemen en alleen op te eten; ja, de schillen weg te stoppen, en de 
pitten te zaaien voor uwe nakomelingschap? En gij; die daar geduldig 
uw sterker rug leent aan uw vlugger vriend, die zich op uwe schouders 
verheft om in den boom het spreeuwenest te zoeken, dat heel hoog ligt: 
zal de ondervinding u de verdrietige wijsheid onthouden, dat het beter 
is zelf een ladder te krijgen, en zelf het nest uit te halen, dan een goeden 
dienst te doen en af te wachten óf en hoe men u zal beloonen? 
Dat is de wereld. Maar ook in uzelven zijn de zaden aanwezig van veel 
onheils en veel verdriets. Uwe voortvarende drift, uwe onschuldige 
teederheid, tot opvliegendheid, eerzucht en wellustigheid gerijpt; uwe 
levendigheid en onafhankelijk gevoelen, tot wereldzin en ongeloof 
verhard!... O, als gij in later jaren op uwe kindsheid terugziet, dat, dat 
zal de vreugde wezen, die gij het meest benijdt en nu toch het minst 
geniet, dat gij zooveel minder boos waart, dat gij zooveel onschuldiger 
waart tot zelfs in het kwaaddoen toe. De goede hemel zegene u allen, 
goede jongens, die ik ken, en rondom mij zie, en liefheb! Hij doe u lang 
en vroolijk spelen, en als de ernst des levens komt, zoo geve hij u ook 
een ernstig harte daartoe! Maar hij late u tot aan uw laatsten snik nog 
veel kinderlijke en jeugdigs behouden. Hij spare u, in hunne volle 
frischheid, eenige dier kinderlijke gevoelens, die den jongeling helpen 
in het zuiver houden van zijn pad en den man versieren; opdat gij 
mannen wordende in het verstand, kinderen blijft in de boosheid. Dit is 
een stille wensch, jongenslief! want ik wil u nog geen oogenblik van 
priktol of hoepel aftrekken, zonder u voor die vreugde iets anders te 
kunnen geven dan ... een wensch!-- 
 
Kinderrampen. 
Ik kom nog eens terug op het versje van Hölty. 
Hoe zalig als de jongenskiel Nog om de schouders glijdt! Dan is het 
hemel in de ziel, En alles even blijd. 
Niets, niets ter wereld doet hem aan Of baart hem ongemak, Dan
stuiters die te water gaan, Of ballen over 't dak. 
Het ontbreekt zeker niet aan dergelijke lofredenen op het geluk van 
jeugd en kinderjaren. Ik stem er van harte mede in; maar ik neem de 
vrijheid te mogen opmerken, dat ze alleen door menschen van leeftijd, 
of ten minste door jongelingen geschreven zijn, van wier standpunt 
gezien, het kinderlijk geluk bijna geen uitzondering toelaat. En zeker, 
zeker is dat een droevig bewijs voor den treurigen toestand van later 
dagen. Maar ik weet niet dat er ooit dichtertjes geweest zijn van zeven, 
acht, of negen jaar, die hun actueel geluk zoo onvoorwaardelijk hebben 
geprezen. En toch dezulken waren er de naaste toe. Toen ik op de 
Hollandsche school ging, maakten wij in de hoogste klasse, bestaande 
uit heeren van negen tot tien jaar, allen des woensdag-voormiddags een 
opstel, soms over een gegeven, soms over een door onszelven gekozen 
en uitgedacht onderwerp. Maar ik roep al de Jannen, Pieten, Willems 
en Heinen, waarmee ik in de Jacobijnenstraat te H. op de banken zat, 
tot getuigen, of er ooit iemand is geweest, die zijn lei volgeschreven 
heeft met een optelling    
    
		
	
	
	Continue reading on your phone by scaning this QR Code
	 	
	
	
	    Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the 
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.