Vechter

Hermannus Angelkot, Jr.
Vechter

The Project Gutenberg EBook of Vechter, by Hermannus Angelkot This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: Vechter
Author: Hermannus Angelkot
Release Date: September 7, 2004 [EBook #13386]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK VECHTER ***

Produced by Frank van Drogen, Eric Casteleijn and the Online Distributed Proofreading Team.

VECHTER.
KLUCHTSPEL.
Vertoont op de Amsterdamsche SCHOUWBURG.
TE AMSTERDAM,
By Jacob Lescailje, Boekverkooper op den Middeldam, naast de Vischmarkt. 1697

VERTOONERS.
VECHTER, een schoenlapper en brugophaalder. MAIKEN, zyn huisvrouw. KLAARTJE, zyn dochter. VREDERYK, vryer van Klaartje. HILLEBRAND, een out man. HEERE, een schipper. DAVIDJE, een kruyer.

VECHTER.
EERSTE UITKOMST.
MAIKEN, KLAARTJE.
MAIKEN.
Al weer is die besukste kaerel uit het pothuis elopen. Ja wel, sulken vent as dat is, daer is ommers niet goets af te hopen: Altyd het gat uit: altyd her gat uit: en 't schone werk moet blyven staen. Daer komt Tryntje Karnelis die wil heur muilen hebben, of ze wil daadlyk op een aar gaen, Syberig moet uit 'er huur, en die zou hy 'er kist kruijen. En de Koster het hier eweest, hij zou veur Teeuwis de klokken luijen: Daer kon hy mooy een hiele schelling me�� verdienen in een half uur. Ja wel, ik word schier uit men zinnen, de kaerel maakt 'et myn zo zuur. Zo as hy me quelt; 't is niet om te verdragen. 't Is een rechte vrouwepest; en een plaag der plagen. Lieve Klaartje, je bint wel ongelukkig mit sulken vaar.
KLAARTJE.
Wat zele we'r teuge doen, moeder?
MAIKEN.
Al wat ik raap of spaar, 't Is al te vergeefs, we binnen arm, in we zellen arm sterven. In had jou goet niet vast eweest, je had al me niet veul ehad van je erven Maar jou Vrederik zou hier komen, hoe of hy 't werk al het beleid?
KLAARTJE.
Wel, loof ik. maar was 't niet beter eweest darmen 't hem niet had ezeit?
MAIKEN.
Och hy zag dat wel! hy het verstandts genoeg om dat te merken Ik wou maar dat hy wat goets voor ons uit kon werken. Daer komt hy.

II. UITKOMST.
VREDERYK, MAIKEN, KLAARTJE.
VREDERYK.
Wel Klaartje, goejen dag kint. hoe gaet 'et met jou?
KLAARTJE.
Relykjes.
VREDERYK.
En hoe met jou Maiken? je bint zulken go��n vrouw.
MAIKEN.
Ja, zo passelyk: 'k zou altemet wel goet wezen, as men 't 'er na maakten Alles wil zo niet ezeit wezen.
VREDERYK.
Wel hoor: om dat we allebei zo haakten: Jy na je mans beterschap, en ik na ons houwelyk Met Klaartje. zo heb ik nou alleding trouwelyk Beschikt, als ezeit was. de mannen zellen hier komen, En spreken jou zelfs: want ze schynen te schromen, Of ik ook een part zocht te spelen aan je man. Daerom willenze het van jou eerst horen. en dan Heb ik 'et belooft te vreden te stellen. Maar Klaartje, zou jy 'er je zelf ook in quellen?
KLAARTJE.
Wat zel ik zeggen? 't is myn vader, maar 't doetme zulken verdriet. Lieve Vrederik, dat men moeder zo veel droefheid aan hem ziet, Ik kan 'et je niet uitspreken, ik mach 'r wel lyen, Terwyl ik zie dat het licht tot zyn beterschap zou kunnen gedyen.
VREDERYK.
Maar is hy inderdaat al zulken bolwurm als j'er van opgeeft?
MAIKEN.
Och! je hebt van je dagen zulken kaerel niet beleeft. Ik hebt je noch niet half ezeit, men goe knecht, dat vechten, dat vechten. Dat valt me zo zuur, wat het hy van zen leven niet al parten uit gaen rechten? Dat je wist, hoe wel datwe gezeten hadden toen ik hem eerst kreeg? We hadden een brave schoenmakers winkel op, in de halsteeg; In we hadden zulke nering, zulke nering, ik kantje niet zeggen. Het vloeidender in huis, maar altyd mosten wy achter leggen, Deur dat vechten, en deur dat zuipen: dan in de kroeg, dan op de wacht; Dan ereis op straet: het was hem evenveul, of het dag was of nacht. Dat duurden dan dikwils ien hiele week achter malkander; Dan teugen een Sinjeur, dan teugen een brakje, en dan we��r teugen een ander. 't Scheelden hem niet, al had'et teugen zen eigen vaar eweest. Hy was dikwils hiel uitelaeten, hy leek wel een wild beest. Maar as ikje ezeit heb, 't is nou noch wel zo goet as van te voren. Want sedert dat hy die sne�� in de bek kreeg, het hy 'r versworen. Met messen te vechten: dat hy eerst altyd placht te doen: Daer het hy zo mennigen reis an de Schout veur moeten blo��n. Dan most ik em ereis 's nachts uit de kortegaard halen. Dan most ik ereis zo veul sluitgeld in de boeyen betalen. En 't is men ook wel ebeurt dat ik 'er hem een week of twee zitten liet; Wat zou ik doen? ik docht, terwyl hy daer zit zo
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 10
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.