Van vijf moderne dichters | Page 2

Willem Kloos
brug,
En
saam en blij er overgaan--
Wij kwamen nooit terug!
_(Vergeten Liedjes)_
BIJ EEN DOODE
Lief, ik kan niet om hem weenen
Waar hij stil en eenzaam ligt
In
het schoon doorzichtig steenen
Masker van zijn aangezicht
Dat de
dingen er om henen
Met zijn bleeke toorts belicht.
Lief, ik kan geen tranen vinden
Als mijn hart hem elders peist,

Waar zijn ziel met de beminde
Sterren van den avond rijst
En ons,
dagelijks verblinden,
Hooger wegen wijst.
Naar de heemlen van de lage zoden
Stijg' de gouden offervlam!

Wie kan weenen naar de vroeg vergoden
Die de dood ons halen

kwam?--
Tranen, lief, zijn enkel voor de dooden
Die het leven nam.
_(Vergeten Liedjes)_
MAANLICHT
Het maanlicht vult de zuivre heemlen
Met glanzende geheimenis,

De luisterblauwe verten weemlen
Van Die alom en nergens is.
Alleen de groote zonnen hangen
Als feller kaarsen in dien schijn:

De ziel herdenkt heur lang verlangen
In nietsverlangend zaligzijn.
Alsof van achter diepe slippen
Haar dolend tasten eindlijk vond

Met hare warme blinde lippen
Nog lichter lust dan uwen mond.
Weg boven dood en leven zweven
Wij op in duizelhellen schrik:
O
kort en onbegrensd beleven
Van eeuwigheid in oogenblik!...
Het maanlicht vult de zuivre heemlen
Met glanzende geheimenis,

De luisterblauwe verten weemlen
Van Die alom en nergens is.
_(Vergeten Liedjes)_
HERDENKEN
Nimmer zal de ziel vergeten
Schoone wereld waar zij leerde
Wat
gemis niet had geweten
Dat zij de eeuwen lang begeerde:
O te lachen, o te weenen,
Zich in lach en tranen geven,
Tot te
lachen of te weenen
Wordt der lichte ziel om 't even:
O te weenen, o te lachen
Tot de neevlen zijn doorschenen,
En haar
weenen wordt als lachen,
En haar lachen is als weenen:
Land van lachen en van schreien
Tot de stille dood haar strekte,

Waar haar smart en haar verblijen
Al de zuivere echo's wekte,

Nimmer zal de ziel vergeten
Schoone wereld waar zij leerde
Wat zij
zelf niet had geweten
Dat zij de eeuwen lang begeerde.
_(Vergeten Liedjes)_
NACHT-STILTE
Stil, wees stil: op zilvren voeten
Schrijdt de stilte door den nacht,

Stilte die der goden groeten
Overbrengt naar lage wacht ...
Wat niet
ziel tot ziel kon spreken
Door der dagen ijl gegons,
Spreekt uit
overluchtsche streken,
Klaar als ster in licht zoû breken,
Zonder
smet van taal of teeken
God in elk van ons.
_(Vergeten Liedjes)_
STERRENHEMEL
Nu kunt gij veilig slapen gaan,
Nu al de heemlen openstaan:
Ziel,
wier verlangen eiken donkren wand
In ster aan ster doorzichtig brandt,

En in de schoonheid van dit tijdlijk land
Al minnen moet uw
eeuwig lot,
Daar uw verrukking uitziet tot
Den troon van God.
_(Vergeten Liedjes)_
NIETS BINDT ZOO ONGELIJKEN
Niets bindt zoo ongelijken,
Blijden en droeven,
Armen, en rijken,

Als dit gedeeld behoeven,
Dit, onbewust van geven,
Aldoor ontvangen
Tot alle leven

Verging in één verlangen
Dat niet meer zijn kan zonder
Zijn alle dagen
Vernieuwde wonder

Van zegen niet te dragen
En zoo verlicht ontstijgen
Aan elkander
Dat het moet neigen
In
deernis naar den ander

Die leek omlaaggebleven,
Maar rijst ons tegen
In blind ontzweven

Naar ongekende wegen.
_(Lente-maan)_
ALLE HEEMLEN VULT DE ZOETE ROKE
Alle heemlen vult de zoete roke
Van een nooit in bloesem
uitgebroken
Knoppenzwellende geheimenis:
Zon en regen van de
lage luchten
Voelen wij haar wekken en bevruchten
Uit haar
beidende bezwijmenis.
Door het licht-en-donkere verglijden
Dezer doelloos wisslende
getijden
Streeft een nieuw en vast seizoen;
Achter branden van
nabije zonnen
Is de groote dageraad begonnen
Van een andren,
blinden noen.
En de ziel in elk besterft tot luistren
Naar het heimlijk lenteluwe
fluistren
Van een vreemde stem die lokt en vleit:
Die het liefste met
elkander deelen,
Rijzen stil als bloemen op haar stelen
In
gescheidene verzonkenheid.
Tot hun oogen straks weêr samenneigen
En de spiegel van hun
eenzaam zwijgen
Voor het voorgevoel bezwijkt
Dat een nieuwe
meester in 't beminnen
Ieders hart afzonderlijk komt winnen,
En in
't eind dezelfde blijkt.
_(Lente-maan)_
AAN DE SCHOONHEID
Kom niet, Schoonheid, eer we u zijn bereid
In ons huis, in ons te
ontvangen;
Kom niet vóór de Wereld openleit
Breede bedding uwer
heerlijkheid;
Kom niet eerder: ons verlangen
Is sterker dan de tijd!
Niet zoolang aan aardes blonde brood
Wij ons vloek en smaadheid

eten;
Niet zoolang met maat van veler nood
De overvloed der
enklen wordt gemeten;
Niet vóórdat ons aller jeugd den dood
Om
het blijde leven kan vergeten!
Als een zuivre zelfverlichte
Zegenzware wolkkolon
Doemt gij in de
diepe vergezichten
Achter zeeën maan en zon:
Geen gedachte die
met felste schichten
Ooit uw glans bereiken kon,
Maar geen hart dat
zich naar simple blijdschap richtte
En uw milden dauw niet won!
Van al templen u gebouwd
Uit de marmeren gedachten
Van de
schooner levende geslachten,
Is er géén die u besloten houdt:
Als
voor steen en goud
U de volkren offer brachten,
Vond en zong u 't
eenzaam smachten
Van een kind in lentewoud!
Alwier oogen smartverklaard
Aan den einder hunner dagen
Uw
bestendig weêrlicht zagen,
Vreugdes morgen over schemeraard,

Hebben vrij en onbezwaard
't Donker menschenhart gedragen:--
Al
hun lijden is melodisch klagen
Dat gij niet voor allen waart.
Bidden niet en handenwringen
Lokt de goôn;--
Waar een hart het
uit moet zingen,
Daalt het ongebeden loon,
Neigt de naaste van de
hemelingen
Zich tot haar bestemde woon.
O wij weten wel wat lentedag
Al de stille sneeuw die gadert,
Van
uw bergen dooien moet;
Dat zijn uur door de eeuwen nadert,
Dat
geen hart ontbreken mag
Tot zijn gloed!
Vochte koelte zoeft door 't bruine riet;
Sappen gisten in het dor
geraamte--
Overval ons niet in onze schaamte:
Schoonheid, kom
nog niet!
_(Stemmen)_
LETHE

"Hoe over 't brandend blind
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.