Op de Faröer | Page 3

Anna Seé
zijn
gelegd.
De inboorlingen zien die vreemdelingen niet met vriendelijke oogen
aan, menschen, die zich te hunnen koste komen verrijken. En ze
behandelen graag die bekwame visschers, die ze na een verblijf van
weinige weken zien wegtrekken met een buit van wel driehonderd tot
duizend pond visch, als dieven en roovers.
Om te voorkomen, dat het water der zee bij de Faröer al te zeer werd
afgevischt, had de deensche regeering een besluit uitgevaardigd, dat
men niet op korteren afstand dan drie mijlen van de kust mocht
visschen op straffe van inbeslagneming van het vischtuig, van de
gevangen visch en een boete van twintig tot vierhonderd kronen (een
kroon is ongeveer 70 cent hollandsch geld). De wet van 8 Juli 1902
heeft de boete van 200 tot 2000 kronen verhoogd, en tot 4000 kronen,
met verbeurdverklaring van de boot, in geval van recidive.
Het leven der eilanders is hard, maar ze zijn niet erg te beklagen, want
daar ze geen voorstelling hebben van een ander bestaan dan dat wat zij
leiden, kunnen ze geen vergelijkingen maken, waaruit ze zouden
kunnen afleiden hoe moeilijk hun lot is.
Ouden van dagen herinneren zich nog als een nachtmerrie den tijd
hunner verdrukking, toen hun grootouders een ellendig leven leidden.

De Faröers werden namelijk gedurende een deel hunner historie
onderdrukt; de overwinnaars tyranniseerden en exploiteerden hen; er
gold, op straffe van gevangenschap en hooge boeten, een verbod om
iets te koopen, te verkoopen of ruilen buiten de winkels der regeering.
De ellende was groot. De koninklijke kooplieden vroegen hooge
prijzen en betaalden belachelijke sommetjes voor inlandsche producten,
en daar de dure goederen, die zijzelf verkochten, dingen waren van
eerste levensbehoefte, waren de bewoners wel genoodzaakt, de
voorwaarden aan te nemen door de onderdrukkers gesteld, zoodat ze,
hoewel werkend als dwangarbeiders, een armzalig leven leidden. Eerst
trotseerden zij hun meesters en kwamen in opstand tegen die
draconische wetten, want de veeleischendheid wettigde, als het ware,
opstand en verzet, maar streng moesten ze boeten voor elke poging tot
het erlangen van onafhankelijkheid.
Toen de eilanders eens zich in het geheim goederen hadden laten
aanbrengen door vreemde matrozen, verborgen ze de waren onder de
daken, de treden van de trappen, of in holten in de muren. Maar toen
die schuilhoeken ontdekt werden, strafte men de ongehoorzamen, alsof
ze misdaden hadden begaan. En in hun ontmoediging lieten de
overwonnelingen zich opnieuw berooven.
Het duurde tot 1874 voordat de handel vrij werd. Koning Christiaan
van Denemarken heeft alle lastige en onrechtvaardige bepalingen
afgeschaft. Tegenwoordig hebben de Faröers niet te klagen. Ze worden
wijs bestuurd, en hun vrijheden worden geëerbiedigd. De deensche
regeering zendt er een gouverneur of amtmand heen, een sorenskriver
en andere ambtenaren. De dokters en apothekers zijn ook Denen, en
Kopenhagen zal waarschijnlijk bijdragen tot de installatie van de
Marconi-telegraaf, die er op initiatief van een engelsche maatschappij
zal worden opgericht.
Maar de bewoners zijn nog gedrukt en gaan gebukt onder de vele hun
vroeger toegebrachte slagen. De langdurige vervolging heeft hun een
onuitwischbaar merk van doffe onderworpenheid opgedrukt, en iets
verschrikts en wilds als van een geslagen hond, dat men opmerkt bij
personen, die van geslacht tot geslacht onder zware ontberingen

moesten leven en ongenadig werden uitgezogen.
In landen, die weinig door vreemdelingen worden bezocht, wekken de
enkele reizigers, die er komen, gewoonlijk de nieuwsgierigheid der
inboorlingen. De kinderen althans maken het hun lastig, loopen hen
achterna en kijken hen onderzoekend aan. Op de Faröer-eilanden, wel
verre van u als een merkwaardigheid aan te staren, lijkt het, of ze uw
aanwezigheid in het geheel niet bespeuren. Zacht en beschroomd,
goedig en onbeduidend, schuchter en angstvallig laten ze, als ze u
voorbijgaan, een soort van gebrom hooren. Ge vraagt hen, welke
verwensching ze wel kunnen mompelen op dien vijandigen toon en met
dat booze gezicht, dat u schijnt te haten en te bedreigen. En dan is men
ten hoogste verbaasd te vernemen, dat ze vriendelijk hebben willen zijn
en dat ze eenvoudig goeden dag hebben gezegd. Maar dat verneemt ge
van iemand anders, want hun eigen taaltje verstaat ge niet; dat soort van
Scandinavisch is onbegrijpelijk voor wie het niet speciaal heeft
bestudeerd.
Het gemis aan gemeenschapsmiddelen met de overige wereld brengt er
niet weinig toe bij, hen zoo achterlijk te houden. Buiten enkele kleine
noorsche stoombooten, die timmerhout en steenkolen aanbrengen, is de
transportdienst in handen van deensche postschepen, welker tarieven
veel te hoog zijn. Het is te verwachten, dat de Engelschen hun een
concurrentie zullen aandoen, die de deensche maatschappij zal
noodzaken haar tarieven te wijzigen. Nu betaalt men nog voor een vat
petroleum, verzonden van Schotland naar de Faröer, vijf shillings, en
metalen, zout, meel, thee, koffie, margarine, kaas, ingemaakte groenten,
lucifers, worden naar gelijk tarief betaald.
Op deze eilanden is niemand rijk; maar niemand komt er ook van
honger om. Geld ziet men er trouwens
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 11
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.