Hugo de Groot en zijn rechtsphilosophie | Page 2

H. Bertens
zij onderwezen, Romeinsch recht en nog eens Romeinsch recht, gelijk Fockema Andreae zegt. Wij weten, welke werken zij uitgaven. Commentaren op dat zelfde recht. [6]
Met recht mocht Grotius later schrijven "Jus civile, sive Romanorum, sive quod cuique patrium est, aut illustrare comentariis, aut contractum ob oculos ponere, agressi sunt multi: et jus illud, quod inter populos plures ... intercedit ... attigerunt pauci."
Ook de wijsgeerige richting te Leiden mag ons niet onverschillig laten. "Sans doute", zegt Monchamps, [7] "ils ��tudiaient encore Aristote, mais les autres ��crivains philosophes de l'antiquit�� leur plaisaient d'avantage. Sans ��tre l'ennemi de la scolastique et d'Aristote comme le pr��tend Bouillier, le premier triumvir de la r��publique des lettres (Lipsius, Casaubon et Scaliger) aurait voulu voir r��gner dans les ��coles la philosophie du Portique conjointement avec celle d'Aristote."
Land [8] zegt ons omtrent dit punt: "De wijsbegeerte, die aan de academische jeugd werd voorgezet, was de getemperde scholastiek, die aan de protestantsche scholen van dien tijd aangenomen was.--Van de pogingen der ramisten om tegenover de logica van Aristoteles een minder kunstmatig systeem te zetten, is nauwelijks een spoor overgebleven."
* * * * *
Commentarius ad tit. de Verb.-sign.; idem ad tit. de reg. jur., idem in IV libros Inst. Jur. Civ. Justiniani.
Corn. Pijnackerus bewerkte "Jura et privilegia militum Index ad controversiarium corpus Andr. Fachnachaei, Primord. Juris Justineanei demultia.
Swanenburgensis eindelijk, nunc varios pandectarum titulos interpretatur.; in que eo unus totus est. Alma et illustris acad. Leid. bij Marcks en Colites. Leiden 1674. Zie Fockema Andreae a. w. Snellius en Arminius, die in Zwitserland en Duitschland het ramische hadden onderwezen, veranderden van gevoelen bij hun benoeming te Leiden. Corn. de Groot (1575) schijnt naar het platonisme te hebben overgeheld. Nic. van Dam, de Groot's opvolger, was een Aristotelicus, gelijk Alexander de Ratlo (1578-81), Antonius Trutus (1582-93) en Adr. Damman (1586-88.)
Van 1593 tot '98 behandelde Pierre Dumoulin, als buitengewoon hoogleeraar, Aristoteles naar het Grieksch.
Voor zijn godsdienstige opleiding en godsdienstonderwijs had Grotius tot leermeesters Frans Junius en Uitenbogaerdt, toen hofprediker van Maurits. "Bij Johannes Uitenbogaerdt heb ick gewoont eenighe jaren noch seer jongh zijnde, door de goede zorghe, die mijn ouders droegen ten einde ick in de vreze Gods zoude opwassen: Waarom zij mij tot Leijden bij Franciscum Junius ende in den Hage bij den Voorz. Uitenbogaerdt hebben besteld." [9]
Bij Junius [10] woonde Grotius met Scriverius, Baudius en Dani?l Heinsius.
Buiten de genoemden vond Grotius te Leiden nog zijn vriend, den bekenden Jos Scaliger, benevens Luc. Trelcatus, Paulus Merula, Rudolfus Snellius, Carolus Clusius en Bonaventura Vulcanius.
Huig de Groot was een dankbaar leerling geweest. Toen hij na volbrachte studie in 1598 met Oldenbarneveld en Justinus van Nassau naar Parijs was gegaan en door den eerste aan koning Hendrik IV werd voorgesteld, noemde deze hem reeds "le miracle d'Hollande". Hij gaf hem een gouden keten met medaillon, waarop 's konings borstbeeld.
Met de buitenlandsche reis eindigde het studentenleven. Den 13'den Dec. 1599, pas 16 jaar oud, werd hij be?edigd als advocaat bij het hof van Holland en twee dagen daarna bij den Hoogen raad. [11]
Of Grotius uit liefde voor de balie advocaat was geworden? Het schijnt van niet. In een levensschets van Meursius spreekt hij zich openlijk uit. [12]
Hij had zijn tijd liever aan de studie gewijd. Het beroep van advocaat zou hij niet ongaarne verwisseld hebben tegen een professoraat. [13] Maar Jan de Groot dacht anders. Hij wilde zijn jongen door de wereld helpen en met een "litterarisch otium" ging dat niet.
Dat de Groot, niettegenstaande dit alles, een knap advocaat is geweest, blijkt wel hieruit, dat Prins Maurits hem in 1604 als pleitbezorger koos in zijn geding met den Bisschop van het sticht Munster over de heerlijkheden Kloppenburg, Oeite en andere plaatsen, waarvan zich de Bisschop het bezit had aangematigd.
Brandt [14] verhaalt de volgende anecdote uit zijn advocaten tijd: In een pleidooi, waar de Groot stond tegenover een bejaard advocaat, zeide deze hem, te gedenken, dat hij nog jong was en tegen een oud praktizijn sprak. "Dat weet ik wel," was het snedig antwoord, "maar daarom ben ik eerst te rade gegaan bij oude praktizijns, die ik in mijn kantoor heb."
In 1607 verliet de Groot het advocaten beroep en begaf zich in staatsbetrekking als fiscaal van Holland, Zeeland en West-Friesland.
Ook dit ambt beviel hem niet. Wij weten het uit zijn antwoord op Heinsius' gelukwensch. [15]
Zuchtend, zoo zegt Fruin, liet hij zich weer in 't nieuwe gareel spannen en zwoegde er in voort, zeven jaren lang, totdat in 1613, na den dood van Elias van Oldenbarneveld, de stad Rotterdam hem uitnoodigde haar pensionaris te worden.
Wij mogen hier niet onvermeld laten, dat uit zijn advocatentijd dagteekent het bekende "Mare liberum" in 1609 te Leiden uitgegeven in 't belang der O-I. Compagnie.
Intusschen was Grotius in 1609 in den echt getreden met Maria van Reigersberg, dochter uit een der eerste famili?n van Zeeland, in wie, gelijk Nuyens zegt, hij eene echtgenoote
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 63
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.