Eene Gekkenwereld!

Hendrik Conscience
โ
Eene Gekkenwereld!

The Project Gutenberg EBook of Eene Gekkenwereld!, by Hendrik Conscience This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included with this eBook or online at www.gutenberg.net
Title: Eene Gekkenwereld!
Author: Hendrik Conscience
Release Date: November 16, 2005 [EBook #17072]
Language: Dutch
Character set encoding: ISO-8859-1
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK EENE GEKKENWERELD! ***

Produced by Clare Boothby and the Online Distributed Proofreading Team at http://www.pgdp.net

EENE GEKKENWERELD
HENDRIK CONSCIENCE

WAT GELUK DAT HET NIET WAAR WAS!
EERSTE SCHETS
I.
Ik was verdoold geraakt op de naakte, grenzenlooze heide, waar boom, heuvel noch dorpstoren mij de goede richting kon aanwijzen.
Mij bedroefde dit echter niet: het is zoo vermakelijk, verloopen te loopen, wanneer men eindelijk toch zijnen weg naar huis zal terugvinden.
Maar geheel anders werd ik te moede, toen de nacht mij in de woestijn overviel, en het rondom mij allengs zoo ondoorgrondelijk zwart werd, dat ik soms tastende de hand uitstak, in het denkbeeld, de duisternis te kunnen voelen.
Met onverpoosd over de effene vlakte vooruit te gaan, zou ik ongetwijfeld eerlang eene menschenwoning aantreffen.--Naar welken kant mij gericht?
Ha, daar zag ik eensklaps in de verte een lichtje flikkeren!
Tusschen mij en de plaats waar dit lampken brandde, moesten boomen of andere hinderpalen staan; want het waggelende licht scheen, volgens mijne bewegingen, uit te dooven, weder op te vlammen, te dansen of van den eenen kant naar den anderen te springen.
Daar moest ik naar toe, daar zou ik menschen vinden, eene herberg voor den nacht of een dienstwilligen leidsman.
Allerlei onbekende, angstwekkende geruchten bruisten uit den schoot der heide op: gesis, gesjirp, geschuivel, gekras, onduidelijk, somber en doodsch, alsof de aarde wreede pijnen doorstond en aan de loodzware zomernachtlucht haar lijden klaagde.
De vervaardheid gaf mij vleugelen; ik draafde met koortsigen stap over de beide, immer den blik op het pinkend vlammetje gericht.
Nu en dan verwarden mijne voeten in het houtige heidekruid; ik viel, stond zuchtend op, wreef mij het scherpe kiezelzand van neus en voorhoofd, en hervatte mijne blinde vlucht door de duisternis.
Het is wonderlijk, hoe in den donkeren nacht een verre licht den mensch over den afstand kan bedriegen! Ik was reeds moede geloopen, en nog scheen het mij, dat ik het flikkerende lampken geen boogschot was genaderd.
Wat ik voor een aardsch licht aanzag, was misschien eene star? Zoo zou dan mijn gansch leven, al werd ik honderd jaar oud, te kort geweest zijn om het te bereiken? Mijne vrees was echter ongegrond; er blonk geene enkele star aan den inktzwarten hemel.
Hoe lang ik, met het parelende zweet der vermoeidheid op het aangezicht, had gedraafd, dit weet ik niet: vele uren zeker; want toen ik, geheel ten einde van krachten, een oogenblik stilhield om wat adem te scheppen, dacht mij dat aan den verren Oosten een flauwe, witte schijn als een grijsachtige vlek begon op te dagen. Over de heide heerschte nog het dikste helleduister; maar de eerste schemer, voorlooper van het komende licht, was daar!
Die blijde boodschap schonk mij hoop en moed; ik hernam mijnen gang, ditmaal echter met stramme, slepende voeten....
O, hemel, wat is dit! Rol ik niet van eene hoogte in den eeuwigen afgrond? Gruwelijk! een straal ijs schiet mij door het ruggemerg; geen einde aan dit duizelig nederdalen. Ik hen dood!
Neen, nog niet, God zij dank! Daar kom ik terecht op eenen grazigen bodem, als op een mollig bed. Ik betast mijne leden; niets gebroken, niets bezeerd!
Opstaan zal ik, en met meer voorzichtigheid mijne droeve reis voortzetten; maar mijne pogingen zijne vruchteloos: ik kan mijne beenen bijna niet meer verroeren, en val krachteloos terug op het gras.
Daar lag ik nu, uitgeput en als een blaasbalg hijgende. Wat kon ik doen? Wachten en onderwijl over mijnen pijnlijken, onuitlegbaren toestand nadenken, totdat de rust nieuw zenuwsap door mijne beenen deed stroomen.
Maar nadenken, mijmeren werkt als een geestverdoovende slaapdrank op den vermoeiden mensch.... Ik schoof mijnen linkerarm mij onder het hoofd, en zonk weg in eenen sluimer, zoo diep en zoo zwoegend, dat mijn ratelend snorken ongetwijfeld alle kruipend of vliegend ongedierte van mij moest verwijderd houden.....
Het was reeds klaar dag toen ik ontwaakte.
Mij oprichtende, staarde ik roerloos en stom van verbaasdheid, naar alle zijden uit. In welk land, in welke wereld bevond ik mij?
Recht voor mij, op een honderdtal stappen, verhief zich een ontzaglijke muur van groote baksteenen, gescheurd, ingevreten en hier en daar vooroverhellende, als gereed om in de diepte neer te storten. Deze muur verlengde zich van wederkante zeer verre, totdat hij, door eene cirkel vormende ombuiging, zijne uiteinden aan mijn gezicht onttrok.
Ik was ongetwijfeld in de nabijheid eener stad, of wat vroeger eene stad moest geweest zijn; want boven den grooten ringmuur zag ik eene menigte bouwvallige huizen, paleizen en kerken, met verbrokkelde gevels, ingezakte daken, afgeknotte torens.
Was het de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 47
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.