De Edda | Page 2

Frans Berding
heen. Buiten voor zijn woning stond wachtend de
zoon van Njord, en van verre riep hij Skirnir al aan, vol ongeduld om
de tijding te weten:
--"Skirnir, hoor, Skirnir. Neem niet het zadel eerst van het paard
af,--wat hebt gij bereikt in het land van de reuzen met wat wij
beraamden?"
Hem antwoordde Skirnir:
--"Bloesemenland, dat wij beiden kennen, is een windstil woud: daar
zal na negen nachten Gerda vol vreugde de vrouw zijn van Freyer."
Toen zeide Freyer:
--"Lang is de nacht, lang zijn twee nachten, dringend de drang naar den
derde. Zoo dikwijls dacht ik een maand nog minder lang dan, wachtend,
verlangend, een halve nacht is."
Hoe Dagdrager Goudvreugde verwierf
Wodan, de Veelwijze, zat als wachter voor den lichtburcht in het hooge
Noorden, waar Goudvreugde de gevangene van den winter was.
Een hoog en stevig gestapelde omgording van ijs, die Dondergeschal
heet, staat rondom den burcht,--een vlammende gloed van doodsvuren,

door Wodan uit de ledematen van den Ruischreus gebrand, laait er
rondom. Ze zijn sterk genoeg om stand te houden zoo lang de wereld
staat. En om beurten houden Gierig en Gulzig, de wilde honden, de
wacht tot de goden vergaan zijn.
Eens had een vreemdeling den brandgloed doorbroken en naderde den
burcht, waar bedelaars niet lang blijven kunnen. Maar deze liet zich
door Wodan niet weren. Want zijn oogen hadden iets schoons gezien,
en zoet scheen het hem toe te mogen toeven in de gouden zaal.
Koeltewind noemde hij zich, toen de wachter zijn naam vroeg:
Lentekoud en Strengkoud waren zijn voorvaderen. Hij wenschte wel te
kunnen binnengaan in de zaal, waar het mooie meisje Goudvreugde
woonde, die de dochter was van Slaapdoorn's zoon. En hij vroeg aan
den wachter of er geen kost was voor de nimmer slapende honden,
waardoor ze, vretend, vergaten hun wacht.
Veelwijze sprak toen:
--"Op Mimirs hoogen boom, die een dak van wolkig loof breidt over
heel de wereld, woont Weerhaan in schitterenden schijn. Beide zijn
wieken als gebraden bouten zouden een kost zijn, waardoor de honden,
vretend, vergaten hun wacht."
Toen vroeg hem Koeltewind of er geen wapen was, waarmede hij
Weerhaan naar het land van Hel kon zenden.
Veelwijze antwoordde:
--"Treftwijg is het wapen, dat Weerhaan kan dooden. Bij Sinmara diep
onder de harde aarde ligt het gesloten achter een negenvoudig slot."
Koeltewind wilde nu weten, of wie er heen ging om die roede te rooven,
ontkomen kon;--en welke gave Sinmara vroeg als geschenk.
--"Wel kan ontkomen," kreeg hij ten antwoord, "wie erheen gaat om de
roede te rooven, als hij de leemgele Aardevrouw geeft wat weinige
winnen. In Weerhaans vleugel is een zon-gouden veder. Wie haar die

meebrengt als een geschenk, wil zij het wapen zeker geven."
Vol verlangen keek Koeltewind naar Goudvreugdes slot: aan alle zijden
was het van vloeiende vlammen omslingerd.
--"Veelwijze," vroeg hij, "noem mij den naam van het slot, dat van
vlammen is omslingerd."
--"Vuur," sprak Veelwijze, "is de naam: het zweeft op de stralen als de
schitterende spits op een speer: van het heerlijke huis kan men op aarde
slechts hooren: verblindend blinkt het voor het oog."
Toen wilde Koeltewind nog meer weten: hoe de berg heet, door de
bruid bewoond,--en de namen van de dienende maagden,--en of ze
hulpe bieden aan wien er om bidt.
Veelwijze verhaalde:
--"Wie den Kuifberg beklimt en goed den winter doorworstelt, wordt
genezen van allen nood. Schutse en Schild en Volkenbeschermster
noemt men de maagden, Zachte en Goede, Zilveren en Glans. Wie in
den zomer op gewijde plaatsen bede-offers aan haar brengt,--geen ramp
is zoo verschrikkelijk of zij zullen hem er van bevrijden."
Koeltewind zag weer verlangend naar Goudvreugdes woning en vroeg
weer:
--"Veelwijze, wil mij nog zeggen: is er een man, die aan Goudvreugdes
blanken boezem mag rusten?"
En dit was het antwoord:
--"Geen man mag aan Goudvreugdes blanken boezem rusten als
Dagdrager alleen: lang reeds verbeidt zij haar bruidegom.
Toen sprak de vreemdeling:
--"Rukt open de deuren,--wijd open de poort! Dagdrager is gekomen.
Ga, ik wil weten of Goudvreugde verlangende is naar mijn liefde."

Veelwijze ging naar binnen en zeide:
--"Goudvreugde, een man is gekomen, zie zelf den gast. De honden
likken zijn handen, wagenwijd open vloog de poort. Mij dunkt dat
Dagdrager er is."
Goudvreugde stond op en zeide:
--"Aan de galg zullen gulzige gieren uitpikken beide uw oogen, als ge
het liegt, dat de lang verwachte mijn zaal bezoekt."
Toen ging zij naar buiten en vroeg aan den vreemde:
--"Vanwaar zijt ge gekomen? Langs welken weg? Hoe noemt men u bij
de uwen? Uw naam en uw afkomst zullen mij zeggen, of voor u ik
bestemd ben als bruid."
Ten antwoord sprak de vreemde:
--"Dagdrager ben ik. Langs windkoude wegen kwam Zonneberts zoon.
Der Norne beschikking kan ook met listen niemand ontloopen."
Goudvreugde weende: "Heil, mijn liefde, wees welkom, ik kus u ten
groet. Vervulling vond
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.