Anna Karenina | Page 2

Lev Nikolaevica Tolstoi
de vraag zijner vrouw beantwoord
had. Hem overkwam, hetgeen dezulken overkomt, die onverwachts op
iets strafbaars worden betrapt. Het gelukte hem niet zijn gelaat in de
plooi te brengen, die bij zijn positie paste. In plaats van zich beleedigd
te toonen, of alles te bestrijden, of te trachten zich te rechtvaardigen, of
om vergiffenis te smeeken, of ook eenvoudig heel onverschillig te
blijven--dit alles zou veel beter geweest zijn dan dat, wat hij nu deed:
over zijn gelaat gleed namelijk plotseling (--"een reflex der
hersenwerkzaamheid," meende Stipan Arkadiewitsch, die veel van
physiologie hield--) alzoo over zijn gelaat gleed onwillekeurig zijn

gewoon, goedmoedig en daarom zoo recht onnoozel lachje. En dit
onnoozel lachje kon hij zich zelf niet vergeven.
Toen Dolly dat domme lachje zag, was het alsof zij van pijn ineen
kromp, met de haar eigen heftigheid brak zij in een stroom van harde
woorden los en stormde het vertrek uit. Sinds dien tijd wilde zij haar
echtgenoot niet meer zien.
"Dat verwenschte lachen is de schuld van alles!" dacht Stipan
Arkadiewitsch. "Maar wat te doen? wat nu te doen?" vroeg hij zich
wanhopig af en vond geen antwoord.

II.
Stipan Arkadiewitsch was tegenover zich zelf tamelijk oprecht. Hij kon
niet liegen en zich zelf verzekeren, dat zijn handelwijze hem berouwde.
Hij kon er geen berouw over gevoelen, dat hij, een vijf-en-dertigjarig
man met licht ontvlambaar temperament, niet op zijn eigen vrouw,
moeder van vijf levende en twee gestorven kinderen, verliefd was, te
meer daar zij maar een jaar jonger was dan hij. Hij betreurde het slechts,
dat hij het niet beter geheim had kunnen houden. "Als men niet gepakt
wordt, is men geen dief," dacht hij. Maar wel gevoelde hij al het
netelige van zijn toestand en medelijden met zijn vrouw en kinderen.
Misschien zou hij zorgvuldiger zijn zonden voor zijn vrouw hebben
weten te verbergen, indien hij had kunnen vermoeden, dat de kennis
daarvan zoo op haar zou werken.
Nooit nog had hij helder over de geheele zaak doorgedacht, slechts had
hij een nevelachtige voorstelling, alsof zijn vrouw er iets van giste en
ze door de vingers zag.
Het kwam hem zelfs voor, dat zij, een zwakke, vroeg verouderde en
niet eens meer knappe vrouw, een door niets uitmuntende, eenvoudige
en slechts goede huismoeder, volgens recht toegevend zijn moest. En
nu was hem het tegenovergestelde gebleken!
"O vreeseljjk, vreeselijk!" klaagde Stipan Arkadiewitsch weer en vond
geen uitweg.
"En hoe goed hadden wij het tot hiertoe! Hoe goed hebben wij met
elkander geleefd! Zij was tevreden en gelukkig met de kinderen, ik
legde haar niets in den weg en liet haar met de kinderen en de
huishouding haar eigen gang gaan. Dit is waar: het was niet goed, dat
Jeanne bij ons gouvernante was, dat deugde niets! Een minnarij met

een gouvernante is iets triviaals! Maar welk een gouvernante was zij
ook!"
Daarbij herinnerde hij zich weer levendig de zwarte, guitachtige oogen
en het betooverend glimlachje van mademoiselle Roland.
"En zoo lang ze bij ons in huis was, heb ik mij toch ook niets
veroorloofd! Het ergste is echter, dat zij al.... Ach, het moest alles zoo
komen! Ach, ach, wat nu gedaan, wat nu toch gedaan?"
Op die vraag vond hij slechts het eene, algemeene antwoord, dat het
leven op de ingewikkeldste en onoplosbaarste vraagstukken geeft: Leef
zoo, dat gij elken dag zijn recht geeft, tracht u zelf te vergeten en te
bedwelmen in den droom des levens.
"Verder zal het wel terecht komen," sprak Stipan Arkadiewitsch tot
zich zelf, stond op, trok een grijzen met blauwe zijde gevoerden
chambercloak aan, maakte die met de van kwasten voorziene koorden
vast, zette zijn breede borstkas door een diepe ademhaling uit, ging met
den gewonen elastischen tred van zijn krachtige beenen, die het
weldoorvoede lichaam zoo gemakkelijk droegen, op het venster toe,
trok het gordijn op en schelde.
Terstond verscheen zijn oude kamerdienaar Matjeff met rok, laarzen en
een telegram in de hand. Achter dezen verscheen de barbier met alle
benoodigdheden voor zijn meester.
"Zijn er ook acten van het gerecht gekomen?" vroeg Stipan
Arkadiewitsch, nam het telegram en zette zich voor den spiegel.
"Daar op tafel," antwoordde Matjeff en zag zijn heer met een
vragenden, deelnemenden blik aan. Een oogenblik later voegde hij er
met een sluw lachje bij: "Er was iemand van den stalhouder hier."
Stipan Arkadiewitsch antwoordde niet, slechts zag hij in den spiegel
Matjeff aan. Aan de blikken, die zij in den spiegel wisselden zag men,
dat zij elkander goed begrepen. Stipan's blik scheen te vragen:
"Waarom zeg je mij dat? Weet je dan niet?".... Matjeff stak de handen
in den zak van zijn buis, trad met één voet terug en zag zijn heer met
een goedmoedigen, nauwelijks merkbaren glimlach aan.
"Ik zeide hem, dat hij den volgenden Zondag weerkomen en voor dien
tijd noch u, noch
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 275
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.